201402786/1/V3.
Datum uitspraak: 11 juni 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 27 maart 2014 in zaken nrs. 14/5840 en 14/5842 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 5 maart 2014 is de vreemdeling de verdere toegang geweigerd en is aan haar een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, die nadien is voortgezet. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 27 maart 2014 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling betoogt in grief 1 onder meer dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak voor zover betrekking hebbend op het beroep tegen de verdere toegangsweigering in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 8:77 van de Awb, nu zij voor de beoordeling van de beroepsgrond dat die toegangsweigering in strijd is met het recht van de Europese Unie heeft verwezen naar de overwegingen 9 tot en met 12 van een uitspraak van dezelfde rechtbank en zittingsplaats van 21 maart 2014 in zaken nrs. 13/31155 en 13/31445 en die overwegingen tot de hare heeft gemaakt.
1.1. De rechtbank heeft geen afschrift van de door haar genoemde uitspraak ter voorlichting van partijen aangehecht. Evenmin blijkt uit het dossier dat een van partijen die uitspraak in het geding heeft gebracht. Ten slotte was die uitspraak op 27 maart 2014 niet in een voldoende toegankelijke bron gepubliceerd.
Door onder deze omstandigheden te volstaan met een enkele verwijzing naar de onder 1. genoemde overwegingen en die tot de hare te maken, heeft de rechtbank gehandeld in strijd met het uit artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb voortvloeiende fundamentele beginsel dat zij haar oordeel van een kenbare motivering moet voorzien.
Grief 1 slaagt reeds hierom. Hetgeen de vreemdeling overigens in de toelichting op die grief en in grief 2 aanvoert, behoeft geen bespreking.
2. Hetgeen de vreemdeling als grieven 3 en 4 aanvoert tegen de aangevallen uitspraak voor zover betrekking hebbend op het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel kan, mede gelet op overweging 5., niet tot vernietiging van die uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak voor zover betrekking hebbend op het beroep tegen de verdere toegangsweigering moet worden vernietigd. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd.
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling in het beroep tegen de verdere toegangsweigering als volgt.
4. De rechtsvraag die de vreemdeling in de onder 1. weergegeven beroepsgrond heeft opgeworpen, heeft de Afdeling al beantwoord in haar uitspraak van 30 januari 2014 in zaak nr. 201311054/1/V4. Uit die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de beroepsgrond niet afdoet, volgt dat de beroepsgrond faalt.
5. Het beroep tegen de verdere toegangsweigering is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding moet reeds hierom worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de aangevallen uitspraak in zaak nr. 14/5842;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Waasdorp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2014
714.