ECLI:NL:RVS:2014:176

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
201300534/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die op 27 november 2012 het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond verklaarde. De aanvraag voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2011 was door de Belastingdienst/Toeslagen afgewezen op 15 mei 2012, omdat er volgens hen geen rechtsgeldige overeenkomst was tussen [bedrijf] en [appellant] zoals vereist in de Wet kinderopvang (Wko). De rechtbank volgde dit standpunt en verklaarde het beroep ongegrond.

[Appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat een vennootschap onder firma, zoals [bedrijf], op eigen naam overeenkomsten kan sluiten. Hij stelt dat de vennootschap, en niet de vennoten, als partij bij de overeenkomsten moet worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de vennootschap onder firma, die in het maatschappelijk verkeer als zodanig optreedt, een zelfstandige juridische entiteit is en rechtsgeldige overeenkomsten kan sluiten, ook als één of meer vennoten de wederpartij zijn. De Afdeling concludeert dat de kinderopvang heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst tussen [bedrijf] als houder en [appellant] en zijn echtgenote als ouders, en dat de rechtbank dit niet onderkend heeft.

Het hoger beroep van [appellant] wordt gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank Breda wordt vernietigd en het beroep van [appellant] tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen wordt alsnog gegrond verklaard. Het besluit van 14 juni 2012 wordt vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen wordt opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201300534/1/A2.
Datum uitspraak: 29 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 november 2012 in zaak nr. 12/3119 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellant] voor kinderopvangtoeslag over het jaar 2011 afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.L.P. van Houten, advocaat te Breda, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, wordt onder ouder verstaan: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft.
Ingevolge ditzelfde artikellid wordt onder houder verstaan: de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau exploiteert.
Ingevolge artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
Ingevolge het tweede lid worden de ouder en diens partner die tevens ouder is voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
Ingevolge artikel 1.52, eerste lid, geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 213, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is een overeenkomst in de zin van deze titel een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan.
2. [appellant] en zijn echtgenote zijn de vennoten van [bedrijf].
Voor de opvang van hun dochter hebben [appellant] en zijn echtgenote in 2011 gebruik gemaakt van [bedrijf].
3. Aan de afwijzing heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat er in 2011 geen overeenkomst was tussen [bedrijf] en [appellant] zoals vereist in artikel 1.52, eerste lid, van de Wko. De schriftelijke vastlegging van de afspraken is ondertekend door enerzijds de echtgenote van [appellant] als vertegenwoordigster van [bedrijf] en anderzijds [appellant] en zijn echtgenote als ouders. Omdat [bedrijf] geen rechtspersoonlijkheid bezit, moeten de afspraken volgens de Belastingdienst/Toeslagen geacht worden te zijn gemaakt tussen [appellant] en zijn echtgenote als houder en [appellant] en zijn echtgenote als ouder. Nu [appellant] en zijn echtgenote niet met zichzelf een overeenkomst kunnen sluiten, is geen rechtsgeldige overeenkomst gesloten, aldus het besluit van 14 juni 2012.
De rechtbank heeft dit standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank hiermee heeft miskend dat een vennootschap onder firma op eigen naam overeenkomsten kan sluiten, zodat de vennootschap, en niet de vennoten die de vennootschap vertegenwoordigen, in die gevallen als partij bij die overeenkomsten moet worden aangemerkt.
4.1. Uit het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2009 in zaak nr. 43742 (ECLI:NL:HR:2009:BB8345) kan worden afgeleid dat de vennootschap onder firma die, zoals [bedrijf], in het maatschappelijk verkeer als zodanig optreedt doordat zij op eigen naam overeenkomsten sluit, facturen uitreikt en correspondeert, een eigen bankrekening heeft, een eigen jaarrekening opmaakt en zich als zodanig voor het verlenen van een dienst juridisch heeft gebonden, een zelfstandige juridische entiteit is, ook al is zij geen rechtspersoon. Zij kan daarom rechtsgeldige overeenkomsten sluiten, ook in gevallen waarin één of meer van haar vennoten daarbij de wederpartij zijn. Gelet hierop, moet tevens worden aangenomen dat een vennootschap onder firma als [bedrijf], hoewel dit niet uitdrukkelijk in artikel 1.1, eerste lid, van de Wko is geregeld, als houder in de zin van die bepaling kan worden aangemerkt. Deze bepaling noemt slechts rechtspersonen en natuurlijke personen, maar daarmee wordt niet uitgesloten dat ook een als zelfstandige entiteit opererend samenwerkingsverband van natuurlijke en/of rechtspersonen als houder wordt aangemerkt. Doel en strekking van de Wko zouden slechts in beperkte mate worden bereikt indien activiteiten van dergelijke, niet ongebruikelijke, samenwerkingsverbanden buiten de reikwijdte van die wet zouden vallen. Opmerking verdient dat de wetgever het ontbreken van een vermelding van een vennootschap onder firma en een maatschap in artikel 1.1, eerste lid, van de Wko als een omissie beschouwde en daarom de definitie van houder in deze bepaling met ingang van 1 januari 2012 heeft gewijzigd. Nu de overeenkomst tot kinderopvang is gesloten tussen enerzijds [bedrijf] als houder en anderzijds [appellant] en zijn echtgenote als ouders, heeft de kinderopvang plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als vereist in artikel 1.52, eerste lid, van de Wko. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 14 juni 2012 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient wegens strijd met 1.52, eerste lid, van de Wko te worden vernietigd. Gelet hierop, behoeven de overige hogerberoepsgronden geen bespreking. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 november 2012 in zaak nr. 12/3119;
III. verklaart het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 14 juni 2012, met kenmerk 151645413, gegrond;
IV. vernietigt dat besluit;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 608,64 (zegge: zeshonderdacht euro en vierenzestig cent), waarvan € 487,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 (zegge: tweehonderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en dr. M.W.C. Feteris, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2014
17-752.