201308934/1/V2.
Datum uitspraak: 14 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 29 augustus 2013 in zaak nr. 13/11182 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen alsmede de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 augustus 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris op de aanvraag een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij deugdelijk heeft gemotiveerd dat zich in Irak, meer in het bijzonder Kirkuk, thans geen situatie voordoet waarin artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bescherming biedt.
1.1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 19 februari 2014 in zaak nr. 201307429/1/V2 overwogen dat uit de in die zaak betrokken stukken niet kon worden afgeleid dat zich in Irak de uitzonderlijke situatie voordoet waarin artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000 bescherming biedt.
1.2. De door de vreemdeling ingeroepen stukken, die over dezelfde periode gaan als aan de orde in voormelde uitspraak van de Afdeling, geven geen grond voor een andersluidend oordeel. Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat zich in Irak, meer in het bijzonder Kirkuk, ten tijde van belang voormelde uitzonderlijke situatie niet voordeed.
De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de rechtbank de overige door de vreemdeling aangevoerde beroepsgronden alle uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en de vreemdeling daartegen niet is opgekomen en evenmin nauwe verwevenheid bestaat tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het besluit van 2 april 2013 waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld, het beroep tegen dat besluit alsnog ongegrond verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 29 augustus 2013 in zaak nr. 13/11182;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bossmann
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2014
314-795.