Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 134056 / KG ZA 12-328
Vonnis in kort geding van 21 november 2012
de publiekrechtelijke rechtspersoon
UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. O.M.B.J. Volgenant te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna het UWV en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van het UWV
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is sinds maart 2009 volledig arbeidsongeschikt en ontvangt sindsdien een WAO-uitkering van het UWV.
2.2. In 2009 heeft zij met succes een re-integratieaanvraag ingediend bij het UWV. Aan [gedaagde] is de mogelijkheid geboden om bij [naam 1 te plaats] (hierna: [naam 1]) een loopbaantraject te volgen. Het traject is voortijdig afgebroken. Tussen [gedaagde] en [naam 1] is daarover een conflict ontstaan. [gedaagde] heeft haar klachten over [naam 1] kenbaar gemaakt aan het UWV.
2.3. Naar de mening van [gedaagde] heeft het UWV niet adequaat gereageerd op haar klachten. [gedaagde] heeft daaraan uiting gegeven in diverse e-mailberichten aan medewerkers van het UVW (productie 2 van het UWV), waarbij [gedaagde] onder meer woorden gebruikt als “moederneuker”, “een flinke trap in je poepgat”, faalhaas, “kleine rakker van me”, “Kusje”, “Allah is groot”, “lieve schat”, “stoute jongen”, “volslagen idioot”, “Allah heeft mij vergeven. Doe jij dat ook? Anders zul je eeuwig branden in de hel”, “domme sukkel” en “domme gans”.
2.4. Het UWV heeft bij brief van 18 juni 2012 (productie 3 van het UWV) aan [gedaagde] -kort gezegd- laten weten dat het UWV deze handelwijze onacceptabel vindt en dat alleen correspondentie waarin op zakelijke wijze wordt gecommuniceerd in behandeling zal worden genomen. Het UWV heeft [gedaagde] daarbij laten weten dat alle correspondentie via de afdeling Juridische Zaken dient te lopen.
2.5. Bij brief van 30 juli 2012 (productie 4 van het UWV) heeft het UWV aan [gedaagde] het volgende medegedeeld:
“ (…) Inmiddels is gebleken dat u niet bereid bent op onze verzoeken in te gaan. Wij zien ons dan ook genoodzaakt om vanaf heden u niet langer de mogelijkheid [te, voorzieningenrechter] bieden via de elektronische weg met onze medewerkers te communiceren. Mocht u zulks toch doen zullen wij uw e-mail niet in behandeling nemen (…)
Tot slot wijzen wij u erop dat verzoeken om algemene informatie uitsluitend in behandeling worden genomen indien deze via de normale post gericht zijn aan UWV, Juridische Zaken, [adres, plaats].”
2.6. [gedaagde] heeft per e-mail d.d. 24 september 2012 (productie 5 van het UWV) aan [naam 2], een medewerker van het UWV die werkzaam is op de afdeling Juridische Zaken, het volgende medegedeeld:
“Ik heb mij laten vertellen dat je met je eigen kinderen neukt. Vind je dat normaal?
Ik niet. Ik spuug op mensen zoals jij. Ik vil ze levend met een scherp mes. Daarna snijd ik ze open en eet hun ingewanden op. Rauw.”
2.7. [gedaagde] heeft per e-mail d.d. 19 oktober 2012 (productie 6 van het UWV)
aan [naam 2] laten weten:
“Ik wens geen brieven meer van jou te ontvangen. Ik heb gegronde redenen om aan te nemen dat jij een smerige pedofiel bent. Jij hoort aan een ketting te liggen en uitgehongerd te worden. Je hoort bespuugd en besmeurd te worden en in je eigen uitwerpselen te creperen.”
2.8. [gedaagde] publiceert op de website [website 1] (waarnaar haar domeinnaam w[website 2] doorlinkt) over haar ervaringen met het UWV. Op het openbare gedeelte van de website is een -heimelijke- geluidsopname gepubliceerd van een telefoongesprek dat [gedaagde] met een medewerker van het UWV, [naam 3], heeft gevoerd. Op de website worden individuele medewerkers van het UWV met naam genoemd en worden documenten gepubliceerd waarin hun namen staan vermeld.
2.9. [gedaagde] twittert regelmatig op haar account “[account]” over het UWV en sinds kort ook over individuele werknemers van het UWV, bijvoorbeeld “Net [naam 4] van UWV aan de lijn. Zelden zo’n gebrek aan ruggegraad meegemaakt. Hij krijgt een aparte pagina op mijn nieuwe website”.
2.10. De advocaat van het UWV heeft bij aangetekende brief alsmede per e-mail van
23 oktober 2012 (productie 9 van het UWV) [gedaagde] gesommeerd te stoppen met haar beledigingen en bedreigingen.
2.11. [gedaagde] heeft daarop per e-mail van 23 oktober 2012 (productie 10 van het UWV) aan de advocaat van het UWV laten weten:
“Ik heb duidelijk te kennen gegeven dat ik niet per mail wens te worden lastig gevallen door het UWV. Dat geldt dan dus ook voor jouw, achterlijke idioot.
Doe maar aangifte. Ik zal iedere letter op mijn website publiceren.
Aandacht is wat ik wil en aandacht is wat ik zal krijgen.
En JIJ gaat mij daarbij helpen.”
3.1. Het UWV vordert -samengevat-:
a. [gedaagde] te verbieden om anders dan per brief aan de afdeling Juridische Zaken contact te zoeken met het UWV;
b. [gedaagde] te verbieden in haar communicatie gericht aan het UWV beledigingen of bedreigingen op te nemen;
c. [gedaagde] te verbieden om publiekelijk namen, initialen, adressen, foto’s, geluidsopnamen en andere tot de persoon herleidbare gegevens van individuele medewerk(st)ers van het UWV te gebruiken,
d. [gedaagde] te gebieden om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis alle door of namens haar gepubliceerde verwijzingen naar individuele medewerk(st)ers van het UWV, te verwijderen van internet alsmede van haar twitter account [account] en deze verwijderd te houden.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorop wordt gesteld dat de stukken die door [gedaagde] voorafgaande aan de zitting aan de voorzieningenrechter zijn gestuurd niet in de beoordeling zullen worden meegenomen. De advocaat van het UWV heeft immers verklaard dat hij deze stukken niet voorafgaand aan dit kort geding van [gedaagde] heeft ontvangen en er is geen goede reden om aan de juistheid van deze mededeling van de advocaat van het UWV te twijfelen. [gedaagde] heeft aldus in strijd gehandeld met artikel 1.5 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie (Staatscourant 2011, nr. 23069). De advocaat van het UWV heeft dan ook met recht bezwaar gemaakt tegen het inbrengen van deze
-omvangrijke- stukken in het onderhavige kort geding.
4.2. Het UWV heeft tegen de achtergrond van de feiten aan haar vorderingen het volgende ten grondslag gelegd.
De handelwijze van [gedaagde], bestaande uit het stelselmatig telefonisch, via e-mail, via haar websites en via twitter onterecht beschuldigen en beledigen van medewerk(st)ers van het UWV levert een aantasting van hun goede naam en hun persoonlijke levenssfeer op, hetgeen onrechtmatig is. De beledigingen en bedreigingen nemen in frequentie en ernst toe. Er is geen enkele indicatie dat [gedaagde] uit zich zelf in de nabije toekomst zal stoppen met haar onrechtmatige gedragingen.
Het UWV heeft een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen.
4.3. Bij de beoordeling van de vorderingen van het UWV wordt vooropgesteld dat het [gedaagde] is toegestaan kritiek te hebben op het werk van het UWV en daarover te publiceren. Dit valt onder de vrijheid van meningsuiting. Zolang als [gedaagde] in haar contacten met medewerk(st) ers van het UWV zakelijk en correct blijft, is er geen probleem. Anders wordt het evenwel indien medewerk(st)ers van het UWV door [gedaagde] worden beledigd en bedreigd, zoals uit door UWV overgelegde en geciteerde e-mails, waarvan de inhoud niet is betwist, blijkt. [gedaagde] heeft ter zitting erkend dat het haar bedoeling is om de betreffende medewerkers te beledigen. Met betrekking tot de hiervoor onder 2.6 vermelde e-mail ontbreekt iedere feitelijke onderbouwing voor de juistheid van de daarin geuite suggestie als zou de betreffende medewerker zich aan seksueel misbruik van zijn kinderen schuldig maken. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat evengemelde e-mail niet bedreigend is bedoeld. [gedaagde] heeft ter zitting aan de voorzieningenrechter gevraagd: “Ziet u mij dit doen?”, maar dit alles doet niet ter zake. Beslissend is hoe de inhoud van de e-mail overkomt bij de persoon tot wie deze is gericht en dat is zonder meer bedreigend.
4.4. [gedaagde] heeft met de geciteerde e-mails de grenzen van betamelijkheid in de omgang met haar medemensen zodanig overschreden dat dit als een onrechtmatige aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de betreffende medewerk(st)ers moet worden gekwalificeerd, hetgeen onrechtmatig is. Dit wordt niet anders doordat [gedaagde] heeft gesteld dat de medewerkers van het UWV geen respect voor haar tonen door opzettelijk verkeerde beslissingen te nemen, haar klachten niet in behandeling te nemen, vertragen wat er maar te vertragen valt en niet in haar belang handelen. Ook al zouden deze verwijten van [gedaagde] juist zijn dan is dit geen vrijbrief om e-mails met een beledigende en bedreigende inhoud aan medewerkers van het UWV te sturen.
4.5. Uit de reacties van [gedaagde] op eerdere correspondentie van het UWV en de sommatiebrief van de advocaat van het UWV d.d. 23 oktober 2012, kan worden afgeleid dat er ten aanzien van [gedaagde] gegronde vrees van herhaling is. [gedaagde] heeft ter zitting toegezegd voortaan naar het UWV toe beledigende en bedreigende uitlatingen achterwege te laten en zij heeft desgevraagd aangegeven dat zij denkt dat zij die toezegging wel waar kan maken. Nu ter zitting echter is gebleken dat er aan de zijde van [gedaagde] sprake is van diepe woede, teleurstelling en frustratie over het optreden van medewerkers van het UWV, is het niet ondenkbaar dat [gedaagde] op enig moment niet in staat zal blijken te zijn haar toonzetting in contacten met het UWV zakelijk te houden. Een verbod aan [gedaagde] om in haar communicatie gericht aan het UWV en zijn medewerkers beledigingen of bedreigingen op te nemen is dan ook op zijn plaats. In het licht van het vorenstaande heeft het UWV een spoedeisend belang bij een voorziening die erop is gericht om voortaan van beledigingen en bedreigingen van haar medewerkers, voor wiens belangen het UWV terecht opkomt, verschoond te blijven.
4.6. Met betrekking tot het tot [gedaagde] te richten verbod om anders dan per brief aan de afdeling Juridische Zaken contact met het UWV en zijn individuele medewerk(st)ers te zoeken, heeft [gedaagde] met recht aangevoerd dat het haar vrij moet staan om te bepalen tot welke afdeling van het UWV zij zich in voorkomende gevallen richt. Het gedrag van [gedaagde] in het verleden vormt voor een dergelijk verstrekkend verbod als door het UWV gevorderd vooralsnog onvoldoende rechtvaardiging. Om die reden is niet van belang dat het UWV ter zitting heeft toegezegd dat brieven van [gedaagde] die niet voor de afdeling Juridische zaken zijn bestemd door voormelde afdeling zullen worden doorgeleid naar de afdeling waarvoor die brief is bestemd.
4.7. Vooralsnog is er onvoldoende reden om [gedaagde] te verbieden om zich per e-mail en fax te richten tot het UWV. Bij een dergelijk verbod heeft het UWV bovendien geen voldoende belang, nu het [gedaagde] zal worden verboden om in haar communicatie gericht aan het UWV beledigingen of bedreigingen op te nemen. Dat [gedaagde] zich in telefonische contacten met het UWV beledigend of bedreigend heeft uitgelaten, is door het UWV niet gesteld. Vooralsnog ontbreekt voor een telefoonverbod een deugdelijke grond.
4.8. Het tot [gedaagde] te richten verbod om publiekelijk -waaronder begrepen elke vorm van communicatie met derden zoals per telefoon, per e-mail, per fax, per brief en/of via het internet- namen, initialen, adressen, foto’s, geluidsopnamen en andere tot de persoon herleidbare gegevens van individuele medewerk(st)ers van het UWV te gebruiken, is niet voor toewijzing vatbaar. Niet valt immers in te zien waarom [gedaagde], wanneer zij kritiek uit op het functioneren van medewerkers van het UWV binnen het verband van hun werkzaamheden voor het UWV, de namen van die medewerkers niet zou mogen noemen.
4.9. Het UWV heeft niet gedocumenteerd gesteld dat [gedaagde] publiekelijk initialen, adressen en foto’s van individuele medewerker(st)ers van het UWV heeft gebruikt, zodat het gevorderde verbod bij gebrek aan een voldoende feitelijke grondslag in zoverre niet zal worden toegewezen.
4.10. Met betrekking tot het gevorderde verbod om publiekelijk gebruik te maken van geluidsopnamen van gesprekken tussen [gedaagde] en individuele werknemers van het UWV wordt vooropgesteld dat van een dergelijk gebruik in het kader van dit kort geding slechts één keer is gebleken. Het betreft een opname van een tussen [gedaagde] en [naam 3], arbeidsdeskundige van het UWV, gevoerd telefoongesprek, dat via de website van [gedaagde] kan worden beluisterd. [naam 3] was er niet van op de hoogte dat bedoeld gesprek door [gedaagde] zou worden opgenomen.
4.11. Of het opnemen van een gesprek zonder dat de wederpartij hiervan op de hoogte is onrechtmatig is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Met betrekking tot het onderhavige gesprek is van belang dat het een opname betreft van een telefoongesprek dat door [gedaagde] zelf is gevoerd. Het gesprek vond plaats in een zakelijke setting. Het UWV heeft niet gesteld dat in de weergave van bedoeld gesprek zaken worden geopenbaard die de persoonlijke levenssfeer van [naam 3] betreffen. Van schending van de privacy van [naam 3] is geen sprake. Zoals hiervoor reeds is overwogen is in deze niet van belang dat [naam 3] in dat gesprek kan worden geïdentificeerd.
4.12. Het UWV heeft weliswaar nog gesteld dat [gedaagde] in het gesprek heeft geknipt en van dat gesprek korte fragmenten heeft gemaakt die uit hun verband zijn gerukt en daardoor een verkeerde indruk kunnen wekken. Noch met betrekking tot de inhoud van bedoeld gesprek noch van de passages waarmee zou zijn gemanipuleerd, is door het UWV echter een omschrijving gegeven. Aldus is niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] in dit verband misleidende informatie op haar website heeft geplaatst.
4.13. Voor een verbod als hiervoor onder 4.10. is geformuleerd ontbreekt vooralsnog een deugdelijke feitelijke grondslag. [gedaagde] behoeft de betreffende opname niet van internet te verwijderen.
4.14. Het UWV heeft ook een verbod gevorderd om publiekelijk andere tot de persoon herleidbare gegevens van individuele medewerk(st)ers van het UWV te gebruiken. Dit verbod, dat verder niet nader is geconcretiseerd, is te vaag (en daarmee ook te veelomvattend) om te kunnen worden toegewezen.
4.15. Het UWV heeft niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] op haar websites beledigende en/of bedreigende mededelingen aan het adres van individuele medewerkers van het UWV heeft gepubliceerd, zodat er geen deugdelijke grond is om [gedaagde] te veroordelen om mededelingen van internet te verwijderen.
4.16. De mededeling van [gedaagde] op haar twitter-account: “Net [naam 4] van UWV aan de lijn. Zelden zo’n gebrek aan ruggegraad meegemaakt. Hij krijgt een aparte pagina op mijn nieuwe website” vormt een aantasting van de eer en goede naam van de betreffende medewerker. Een voldoende feitelijke onderbouwing voor deze diskwalificatie van [naam 4] is door [gedaagde] niet gegeven. Aldus heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. [gedaagde] zal worden bevolen om deze mededeling van haar account te verwijderen. [gedaagde] zal daarvoor na te melden termijn worden gegund.
4.17. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt omdat dit voldoende voorkomt.
4.18. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het UWV worden begroot op:
- dagvaarding € 95,92
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 1.486,92
4.19. De gevorderde nakosten zijn, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van
19 maart 2010, LJN: BL1116, voor toewijzing vatbaar als na te melden.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. verbiedt [gedaagde] in haar communicatie gericht aan het UWV beledigingen of bedreigingen op te nemen,
5.2. gebiedt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis van haar twitter account [account] te verwijderen de twitter: “Net [naam 4] van UWV aan de lijn. Zelden zo’n gebrek aan ruggegraad meegemaakt. Hij krijgt een aparte pagina op mijn nieuwe website” alsmede deze twitter verwijderd te houden,
5.3. veroordeelt [gedaagde] om aan het UWV een dwangsom te betalen van € 250,-- voor iedere keer dat [gedaagde] het onder 5.1. gegeven verbod overtreedt alsmede voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet voldoet aan het onder 5.2. gegeven gebod, tot een maximum van € 15.000,-- is bereikt,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van het UWV tot op heden begroot op € 1.486,92,
5.5. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2012.