ECLI:NL:RVS:2013:CA2010

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201300243/3/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 mei 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, die op 10 december 2012 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De rechtbank had het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, dat de aanvraag had afgewezen, vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen.

De staatssecretaris verzocht de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen nieuw besluit op de aanvraag hoefde te nemen. De voorzitter oordeelde dat het verzoek kennelijk gegrond was, omdat het risico bestond dat de termijn voor overdracht van de vreemdeling, zoals vastgesteld in de Verordening (EG) 343/2003, zou verstrijken voordat er een uitspraak op het hoger beroep zou zijn gedaan. De voorzitter besloot dat de staatssecretaris geen nieuw besluit hoefde te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist.

De uitspraak benadrukt het belang van het treffen van voorlopige voorzieningen in asielzaken, vooral wanneer er een risico bestaat dat de rechten van de betrokken vreemdeling in het geding zijn. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 mei 2013.

Uitspraak

201300243/3/V4.
Datum uitspraak: 31 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 10 december 2012 in zaak nr. 11/41596 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2011 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 10 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De voorzitter heeft bij uitspraak van 29 januari 2013 in zaak nr. 201300243/2/V4 een eerder verzoek van de staatssecretaris tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris heeft de voorzitter wederom verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven en dat de hogerberoepsprocedure opschortende werking heeft, zodat de termijn, naar de voorzitter begrijpt, als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003 L 050; hierna: de Verordening), wordt opgeschort.
2. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter valt niet op voorhand uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. De termijn waarbinnen de overdracht uiterlijk dient plaats te vinden, eindigt naar gesteld op 10 juni 2013. Voor die datum zal geen uitspraak op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep worden gedaan. Hiervan uitgaande zal het hoger beroep, indien geen voorlopige voorziening wordt getroffen, illusoir worden. Gelet hierop en nu de schriftelijke uiteenzetting van de vreemdeling geen blijk geeft van bijzondere belangen die er thans toe nopen dat aan de aangevallen uitspraak gevolg wordt gegeven voordat op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen. Deze voorziening brengt mee dat de termijn van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening wordt opgeschort met ingang van de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
3. Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geen nieuw besluit op de aanvraag hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Loo
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2013
418-759.