ECLI:NL:RBSGR:2012:BY6362

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 41596
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugnameverzoek van asielzoeker en de verantwoordelijkheidsvraag van Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Afghaanse asielzoeker, en de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De afwijzing was gebaseerd op het feit dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat uit het Eurodacsysteem bleek dat hij op 21 augustus 2011 in Italië een asielaanvraag had ingediend.

Eiser betwistte echter dat hij in Italië een asielaanvraag had ingediend en verwees naar een brief van het Italiaanse Bureau Dublin van 8 oktober 2012, waarin enkel werd vermeld dat zijn vingerafdrukken waren afgenomen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet zonder nadere motivering kon stellen dat de gegevens uit Eurodac te allen tijde leidend zijn. De rechtbank vond dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze was voorbereid en droeg verweerder op nader onderzoek te verrichten naar de verblijfsstatus van eiser in Italië.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming omtrent asielaanvragen, vooral in gevallen waarin de verantwoordelijkheid van lidstaten onder de Dublin-verordening ter discussie staat.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 / 41596
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2012 in de zaak tussen
[S.A.], eiser,
(gemachtigde: mr. I. van den Elshout),
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde: mr. M.M.J. Pieters).
Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.H. Hekman, als waarnemer van zijn gemachtigde, en een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser, die stelt te zijn geboren op 9 juli 1995 en de Afghaanse nationaliteit te hebben, heeft op 7 november 2011 voornoemde aanvraag ingediend.
2. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Uit dactyloscopisch onderzoek met behulp van het Eurodacsysteem is gebleken dat eiser op 21 augustus 2011 in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Gelet op het bepaalde in artikel 16, eerste lid, onder c, van Verordening
(EG) 343/2003 van de Raad van de Europese Unie van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Verordening), zijn de Italiaanse autoriteiten op 21 november 2011 verzocht eiser terug te nemen. Nu de Italiaanse autoriteiten niet binnen twee weken op dit verzoek hebben gereageerd, staat de verantwoordelijkheid van Italië daarmee vast.
3. Bij verweerschrift van 27 februari 2012 en bij brief van 25 oktober 2012 heeft verweerder zijn standpunt inhoudende dat ten aanzien van Italië nog immer kan worden vastgehouden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gehandhaafd. Onder verwijzing naar de uitslag van het dactyloscopisch onderzoek weerspreekt verweerder eisers stelling dat enkel zijn vingerafdrukken zijn afgenomen en dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert hiertegen
– samengevat weergegeven – het navolgende aan.
Hij betwist dat hij in Italië een asielaanvraag heeft ingediend en verwijst daartoe naar het schrijven van het Italiaanse Bureau Dublin van 8 oktober 2012. Het komt dikwijls voor dat in het Eurodacsysteem staat geregistreerd dat een vreemdeling asiel heeft aangevraagd terwijl dit niet het geval is. Ter staving van zijn stelling verwijst eiser naar de navolgende stukken.
- het artikel “The right to protection in Italy: from reception to abandonement” van Lara Olivetti van 12 mei 2012;
- het verslag van het werkbezoek van Nidos aan Italië van 21 juni 2012 tot en met 28 juni 2012, van G.H. Lourens van 17 juli 2012;
- het artikel “Observations, to Nidos Report of Italy working visit in june 2012” van Lara Olivetti van 27 september 2012.
Eiser stelt dat nu hij minderjarig is en geen asielaanvraag heeft ingediend in Italië, hij op grond van artikel 6 van de Verordening niet mag worden overgedragen aan Italië.
5. Ter zitting handhaaft verweerder zijn standpunt dat eiser in Italië een asielaanvraag heeft ingediend onder verwijzing naar het in het Eurodacsysteem opgenomen referentienummer. Achter de kenletters van de lidstaat, in het onderhavige geval Italië, staat het cijfer 1 vermeld hetgeen betekent dat eiser in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Het schrijven van het Italiaanse Bureau Dublin kan hier niet aan afdoen, aangezien de registratie in het Eurodacsysteem volgens verweerder te allen tijde leidend is.
6. Op grond van artikel 3 van het EVRM mag niemand worden onderworpen aan foltering of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
7. Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
8. Ingevolge artikel 6 van de Verordening berust, indien de asielzoeker een niet begeleide minderjarige is, de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij de lidstaat waar een lid van zijn gezin zich wettig ophoudt, voor zover dit in het belang van de minderjarige is. Bij ontstentenis van gezinsleden berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij de lidstaat waarbij de minderjarige zijn asielverzoek heeft ingediend.
9. In het onderhavige geval is de Verordening van toepassing bij het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat.
10. De rechtbank stelt vast dat niet langer in geding is dat eiser minderjarig is en dat hij in Italië geregistreerd staat als meerderjarige.
11. In geding is de vraag of eiser in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Blijkens informatie uit het Eurodacsysteem heeft eiser op 21 augustus 2011 in Italië een asielaanvraag ingediend. Eiser weerspreekt dit en verwijst daartoe naar het schrijven van het Italiaanse Bureau Dublin van 8 oktober 2012. In dit schrijven staat vermeld dat eiser op
21 augustus 2011 “photofingerprinted” is in Italië en aldaar bekend is onder de alias Samim Amini, geboren op 1 januari 1993. De rechtbank kan uit dit schrijven niet opmaken dat eiser in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. De door eiser aangehaalde stukken lijken dit te bevestigen nu hierin, onder meer, staat vermeld dat de Italiaanse autoriteiten inkomende vreemdelingen automatisch registreren als hebben zij een asielaanvraag ingediend, ofschoon zij nog niet zijn toegelaten tot de asielprocedure ofwel in zijn geheel geen asielaanvraag hebben ingediend.
12. Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich – met de enkele verwijzing naar de informatie uit het Eurodacsysteem – niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Immers, gelet op eisers betoog kan niet op voorhand worden uitgesloten dat eiser in Italië geen asielaanvraag heeft ingediend waardoor, in het verlengde daarvan, een beroep op artikel 6 van de Verordening een kans van slagen heeft. Het bestreden besluit ontbeert derhalve een zorgvuldige voorbereiding. De rechtbank draagt verweerder op nader onderzoek in te stellen bij de Italiaanse autoriteiten aangaande de vraag of eiser aldaar al dan niet een asielaanvraag heeft ingediend.
13. Het beroep is gegrond. Aan een bespreking van de overige door eiser ingediende beroepsgronden komt de rechtbank niet meer toe.
14. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,-.
15. De rechtbank stelt vast, onder verwijzing naar artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, dat geen toevoeging is overgelegd, zodat het bedrag van de kosten aan eiser moet worden betaald.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen
op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Schutte, voorzitter, en mr. R.M.M. Kleijkers en
mr. E.V.L. Heuts, leden, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2012.
w.g. D. Raes w.g. A.M. Schutte
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 10-12-2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep
worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.