201301039/1/V4.
Datum uitspraak: 14 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) op het verzoek van:
om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2013 in zaak nr. 201202050/1/V4 op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 februari 2012 in zaak nr. 11/38307 in het geding tussen:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie; hierna: de staatssecretaris).
Bij besluit van 25 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 februari 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 januari 2013 in zaak nr. 201202050/1/V4 heeft de Afdeling het door de vreemdeling ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.
Op 18 januari 2013 is een brief van de vreemdeling ontvangen.
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.1. In voormelde brief van 18 januari 2013 heeft de vreemdeling verzocht om herziening van voormelde uitspraak van 17 januari 2013, omdat de Afdeling daarbij kennelijk niet de brief van de vreemdeling van 19 april 2012 heeft betrokken. Bij laatstgenoemde brief heeft de vreemdeling brieven van de staatssecretaris overgelegd waaruit blijkt dat Nederland het asielverzoek van de vreemdeling inhoudelijk zal behandelen.
2.2. Gebleken is dat de brief van de vreemdeling van 19 april 2012 en de daarbij overgelegde stukken niet bij de beoordeling van het door hem ingestelde hoger beroep zijn betrokken. Hoewel dit, gelet op artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, niet tot herziening van meergenoemde uitspraak van 17 januari 2013 kan leiden, ziet de Afdeling in dit geval wel aanleiding die uitspraak vervallen te verklaren.
3. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep van de vreemdeling opnieuw dient te worden beoordeeld. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4. Bij besluit van 25 november 2011 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, omdat België verantwoordelijk was voor het asielverzoek. Nadien heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling alsnog inhoudelijk behandeld.
4.1. Hetgeen de vreemdeling met zijn hoger beroep nastreeft is bereikt, aangezien de staatssecretaris de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan zich heeft getrokken. Hetgeen de vreemdeling in zijn brief van 18 januari 2013 naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij een uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep wenst vanwege de principiële betekenis daarvan, levert geen procesbelang op.
4.2. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek om herziening af;
II. verklaart de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2013 in zaak nr. 201202050/1/V4 vervallen;
III. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Janssen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Eck w.g. Janssen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2013