ECLI:NL:RVS:2013:BZ9022

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201302325/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verzoek tot teruggeleiding naar Nederland

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen, mede voor hun minderjarige kind, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Maastricht, van 21 februari 2013. De vreemdelingen hadden een verzoek ingediend bij de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel om hen terug naar Nederland te geleiden, welke aanvraag op 21 augustus 2012 werd afgewezen. De minister verklaarde het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond bij besluit van 22 oktober 2012. De voorzieningenrechter oordeelde op 21 februari 2013 dat het beroep van de vreemdelingen ongegrond was, waarop zij hoger beroep instelden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep behandeld en vastgesteld dat het verzoek van de vreemdelingen moet worden aangemerkt als een verzoek aan de staatssecretaris om terug te komen van eerdere besluiten van 13 maart 2012, waarbij hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waren afgewezen. De Raad van State overweegt dat de argumenten in het hogerberoepschrift niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat deze geen vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden.

Uiteindelijk oordeelt de Raad van State dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 25 april 2013.

Uitspraak

201302325/1/V4.
Datum uitspraak: 25 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen], mede voor haar minderjarige kind,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Maastricht, van 21 februari 2013 in zaak nrs. 12/33834 en 12/33835 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij brief van 21 augustus 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een verzoek van de vreemdelingen om hen terug naar Nederland te geleiden, afgewezen.
Bij besluit van 22 oktober 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Het verzoek van de vreemdelingen om hen terug naar Nederland te geleiden, dient te worden aangemerkt als een verzoek aan de staatssecretaris om terug te komen van zijn onderscheiden besluiten van 13 maart 2012, waarbij aanvragen van de vreemdelingen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen.
3. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Janssen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Janssen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2013
660