ECLI:NL:RVS:2013:BZ7633

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201300298/2/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning, welke door de minister voor Immigratie en Asiel op 31 maart 2011 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een eerdere uitspraak van de rechtbank op 29 november 2012, heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Op 2 april 2013 heeft zij bezwaar gemaakt tegen haar feitelijke uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter overweegt dat het verzoek tot voorlopige voorziening is ingediend hangende het hoger beroep. De vreemdeling stelt dat zij niet kan worden uitgezet omdat zij op 29 maart 2013 een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend. Dit betoog faalt echter, aangezien haar eerder een inreisverbod was opgelegd, waardoor de nieuwe aanvraag geen rechtmatig verblijf kan doen ontstaan. De voorzitter concludeert dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat de eerdere uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd en dat de rechtmatigheid van de uitzetting niet in twijfel kan worden getrokken.

Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzitter wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 april 2013.

Uitspraak

?201300298/2/V4.
Datum uitspraak: 3 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 29 november 2012 in zaak nr. 11/40083 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel aanvragen van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur onderscheidenlijk wijziging van de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 november 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Daarnaast heeft de vreemdeling op 2 april 2013 krachtens artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bezwaar gemaakt tegen haar feitelijke uitzetting. Voorts heeft zij dezelfde dag de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek dezelfde dag bij faxbericht aan de Afdeling doorgezonden.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening gegeven.
De staatssecretaris heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de voorzieningenrechter ingediend hangende het hoger beroep in de procedure over het besluit van 16 november 2011. Onder deze omstandigheden is de voorzitter van de Afdeling, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013 in zaak nr. 201103977/1/V1, bij uitsluiting bevoegd dit verzoek in behandeling te nemen en staat tegen de feitelijke uitzetting geen bezwaar open. Het door de vreemdeling krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 gemaakte bezwaar zal worden aangemerkt als aanvulling op het verzoek om voorlopige voorziening.
1.1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling op 3 april 2013 om 17.40 uur wordt uitgezet.
1.2. Het betoog van de vreemdeling dat zij niet kan worden uitgezet, omdat zij op 29 maart 2013 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier heeft ingediend, faalt, reeds omdat haar bij besluit van 20 maart 2013 een inreisverbod is opgelegd, zodat, gelet op artikel 66a, zesde lid, van de Vw 2000, de aanvraag van 29 maart 2013 geen rechtmatig verblijf heeft doen ontstaan.
1.3. Voor het overige overweegt de voorzitter dat er thans geen grond is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd en dat niet van de rechtmatigheid van de uitzetting en de wijze waarop deze wordt geëffectueerd kan worden uitgegaan. Hoewel aan de vreemdeling is aangekondigd dat zij op zeer korte termijn zal worden uitgezet, ziet de voorzitter onder deze omstandigheden geen aanleiding om een voorziening, als verzocht, te treffen.
2. Het verzoek dient daarom als ongegrond te worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Janssen, ambtenaar van staat.
w.g. Hent w.g. Janssen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2013
660.