ECLI:NL:RVS:2013:BZ4910

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
201300264/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake kentekenbewijs voor Landrover

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 maart 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het hoger beroep van de RDW tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De RDW had op 15 december 2011 een aanvraag van de wederpartij om een Nederlands kentekenbewijs voor een Landrover afgewezen. De wederpartij, wonend te Breskens, maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de RDW verklaarde dit bezwaar op 1 maart 2012 ongegrond. De rechtbank Middelburg oordeelde op 13 december 2012 dat het beroep van de wederpartij gegrond was, vernietigde het besluit van de RDW en droeg de RDW op om een nieuw besluit te nemen.

De RDW ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en vroeg de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 28 februari 2013 werd het verzoek behandeld. De RDW betoogde dat de rechtbank had miskend dat zij geen voertuigidentificatienummer kon vaststellen volgens de Nederlandse wet- en regelgeving, en dat zij daarom niet kon voldoen aan de opdracht om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank had het eerdere besluit van de RDW vernietigd op basis van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. De voorzitter concludeerde dat de RDW niet gedwongen werd om een beslissing in strijd met de wet te nemen en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorziening. Het verzoek werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201300264/2/A3.
Datum uitspraak: 11 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 13 december 2012 in zaak nr. 12/2605 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Breskens, gemeente Sluis,
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de RDW een aanvraag van [wederpartij] om een Nederlands kentekenbewijs voor een voertuig van het merk Landrover afgewezen.
Bij besluit van 1 maart 2012 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 maart 2012 vernietigd en de RDW opgedragen een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 februari 2013, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C.B.J. Maenhout, werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de RDW in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak.
3.    Ter zitting heeft de RDW betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat zij geen voertuigidentificatienummer kan vaststellen gelet op de Nederlandse wet- en regelgeving en daarom geen uitvoering kan geven aan de opdracht om een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen. Het besluit van 1 maart 2012 is door de rechtbank vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). In de uitspraak heeft de rechtbank gewezen op het bepaalde in artikel 4 van Richtlijn 1999/37/EG van de Raad van 29 april 1999 inzake de kentekenbewijzen van motorvoertuigen en de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2004 in zaak nr. 200308275/1. Nu niet op voorhand kan worden gezegd dat de rechtbank dat ten onrechte heeft gedaan is het met het oog op de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep aangewezen dat de RDW een nieuwe beslissing op bezwaar neemt die op de voet van artikel 6:19 van de Awb kan worden meegenomen. Niet valt in te zien dat de RDW aldus gedwongen wordt een beslissing in strijd met de wet te nemen.
4.    Onder die omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorziening. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena    w.g. Klein
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2013
176-591.