ECLI:NL:RVS:2013:BZ1316

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201301374/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.G. Parkins-de Vin
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij uitzetting van vreemdeling door staatssecretaris

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen. De vreemdeling verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening, omdat hij op 11 februari 2013 op een vlucht naar Delhi was gezet voor uitzetting naar Kabul, zonder dat zijn gemachtigde op de hoogte was gesteld van deze wijziging. De voorzitter oordeelde dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet had voldaan aan de verplichting om de vreemdeling en zijn gemachtigde tijdig en adequaat te informeren over de uitzetting. Dit gebrek aan informatievoorziening maakte het onmogelijk om de uitzetting voorafgaand aan de uitvoering aan rechterlijke toetsing te onderwerpen. De voorzitter heeft daarom besloten de staatssecretaris op te dragen de uitzetting ongedaan te maken en de vreemdeling per direct naar Nederland terug te halen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten tot een bedrag van € 944,00, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het belang van een doeltreffend rechtsmiddel en de verplichting van de staatssecretaris om vreemdelingen tijdig te informeren over hun uitzetting.

Uitspraak

201301374/2/V2.
Datum uitspraak: 11 februari 2013
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de veemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Maastricht, van 23 januari 2013 in zaak nrs. 12/24997 en 12/25006 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Bij besluit van 6 augustus 2012, voor zover thans van belang, heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij uitspraak van 23 januari 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 11 februari 2013 heeft de voorzitter de staatssecretaris bij wijze van voorlopige voorziening opgedragen de gevolgen van de uitzetting van de vreemdeling, die, vanwege het ontbreken van een tijdige en adequate informatievoorziening aan de gemachtigde van de vreemdeling, voor het effectueren daarvan niet kon worden getoetst, ongedaan te maken door de vreemdeling per direct na het doen van de uitspraak naar Nederland terug te halen.
Daartoe heeft de voorzitter het volgende van belang geacht.
Niet in geschil is dat de staatssecretaris de vreemdeling op 11 februari 2013 op een vlucht naar Delhi in India heeft gezet ter uitzetting naar Kabul in Afghanistan op een vroeger tijdstip dan aanvankelijk gepland zonder diens gemachtigde van deze wijziging op de hoogte te stellen. De vreemdeling heeft op 11 februari 2013 de voorzitter verzocht de staatssecretaris op te dragen hem naar Nederland terug te halen.
Zoals de voorzitter eerder heeft overwogen bij uitspraak van 26 maart 2012, in zaak nr. 201202050/4/V4, www.raadvanstate.nl, rust op de staatssecretaris de verplichting om een vreemdeling tijdig en adequaat te informeren over het voornemen om diens uitzetting te effectueren, teneinde te voldoen aan het vereiste van een doeltreffend rechtsmiddel, als neergelegd in onder meer artikel 13 van Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Voorts wordt in die uitspraak overwogen dat een tijdige en adequate informatievoorziening in ieder geval impliceert dat de staatssecretaris, indien hem bekend is dat een vreemdeling wordt bijgestaan door een gemachtigde, hij die gemachtigde op voet van artikel 2:1 van de Awb informeert over het voornemen om de uitzetting van de vreemdeling te effectueren, onder vermelding van de datum en het tijdstip ervan, en op zodanig moment dat niet alleen de gemachtigde voldoende gelegenheid heeft om desgewenst een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in te stellen, maar ook de voorzitter voldoende gelegenheid heeft om dat verzoek op zorgvuldige wijze te beoordelen.
In een aan de voorzitter gericht faxbericht van 11 februari 2013 heeft de staatssecretaris meegedeeld dat de vreemdeling op een eerder tijdstip dan aanvankelijk aangekondigd op dezelfde dag was uitgezet, zonder dat de gemachtigde van de vreemdeling van deze wijziging op de hoogte was gesteld.
Onder een tijdige informatievoorziening als bedoeld in genoemde uitspraak van 26 maart 2012 moet tevens worden volstaan dat de staatssecretaris de gemachtigde van de vreemdeling tijdig informeert over een wijziging van eerder verstrekte informatie over het tijdstip waarop de uitzetting plaatsvindt, teneinde aan het vereiste van een doeltreffend rechtsmiddel te voldoen.
De voorzitter stelt vast dat de staatssecretaris aan die verplichting in deze zaak niet heeft voldaan. Door de gebrekkige informatievoorziening van de staatssecretaris kon de uitzetting van de vreemdeling, voordat deze plaatsvond, niet aan rechterlijke toetsing worden onderworpen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding de voorlopige voorziening in die zin toe te wijzen dat de staatssecretaris wordt opgedragen de uitzetting van de vreemdeling ongedaan te maken en de vreemdeling per direct naar Nederland terug te halen.
De voorzitter acht termen aanwezig om de staatssecretaris te veroordelen in de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Bossmann
ambtenaar van staat
314.
Verzonden: 11 februari 2013
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser