201203129/1/V2.
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 16 maart 2012 in zaken nrs. 12/4371 en 12/4372 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 16 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep,
voor zover het is gericht tegen de afwijzing van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ongegrond verklaard, het beroep voor zover gericht tegen het inreisverbod gegrond verklaard en het besluit in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Bij besluit van 24 april 2012 heeft de minister opnieuw een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 12/13731 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, zich onbevoegd verklaard van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep kennis te nemen en het beroep, alsmede het verweerschrift van de minister doorgezonden naar de Afdeling. Het beroepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
3. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2012 in zaak nr. 201203301/1/V3 volgt dat het hoger beroep, ingevolge de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, geacht wordt mede te zijn gericht tegen het bij besluit van 24 april 2012 uitgevaardigde inreisverbod. Daarbij wordt het gestelde in het bij de rechtbank ingediende beroep betrokken.
6. De vreemdeling betoogt onder meer dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd voor de duur van twee jaar. Volgens hem heeft de staatssecretaris hem onvoldoende gelegenheid geboden om bijzondere individuele omstandigheden aan te voeren die aanleiding kunnen geven voor verkorting van de duur van het inreisverbod.
6.1. De in de beroepsgrond opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraken van 15 juni 2012 in zaken nrs. 201202257/1/V3. Hieruit volgt dat de beroepsgrond slaagt.
6.2. Het beroep is kennelijk gegrond. Het besluit van 24 april 2012 dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking.
7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 24 april 2012, kenmerk 201-25-1273, gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dekker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2013
43-657