ECLI:NL:RVS:2013:834
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel na uitzetting
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De aanvraag werd op 12 juli 2012 afgewezen. De vreemdeling had eerder een beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde dit beroep op 28 februari 2013 ongegrond. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 17 januari 2013 werd duidelijk dat de vreemdeling op 8 augustus 2012 naar zijn land van herkomst, Sri Lanka, was uitgezet. De gemachtigde van de vreemdeling kon geen informatie geven over de huidige situatie van de vreemdeling, aangezien er geen contact meer was geweest sinds de uitzetting. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdeling kennelijk geen prijs meer stelde op een inhoudelijke beoordeling van zijn rechtsmiddelen, omdat hij na zijn uitzetting geen contact met zijn gemachtigde had onderhouden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Daarom werd het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing werd op 15 augustus 2013 openbaar uitgesproken door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van staat.