ECLI:NL:RVS:2013:824

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
201300734/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bouwvergunningen voor kassencomplex in Zevenhuizen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2012, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas had op 8 februari 2012 de bouwvergunningen voor het vervangen van een kas en het uitbreiden van een kassencomplex ingetrokken. Deze intrekking was gebaseerd op het feit dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat hij op korte termijn gebruik zou maken van de vergunningen. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de vergunningen.

Tijdens de zitting op 3 juli 2013 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, en het college door E.R.A. Franklin en W.M. Werner-van der Valk. [appellant] betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat de bouwwerkzaamheden konden starten zodra hij een bedrijfswoning op het perceel kon realiseren. Hij verwees naar een eerdere uitspraak van de Afdeling die een bestemmingsplan vernietigde dat woningbouw op het perceel mogelijk maakte.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid de vergunningen had kunnen intrekken. De enkele verwachting van [appellant] dat hij een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning zou krijgen, was onvoldoende om aan te tonen dat hij op korte termijn gebruik zou maken van de introkken vergunningen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201300734/1/A1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 december 2012 in zaak nr. 12/4852 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2012 heeft het college de bij besluit van 28 april 1992 aan [appellant] verleende bouwvergunning voor het vervangen van een kas en de bij besluit van 25 september 2001 aan [appellant] verleende bouwvergunning voor het uitbreiden van het kassencomplex op het perceel [locatie] te Zevenhuizen (hierna: het perceel) ingetrokken.
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 8 februari 2012 aangepast door de bij besluit van 28 april 1992 verleende bouwvergunning slechts in te trekken voor het niet gerealiseerde deel daarvan.
Bij uitspraak van 19 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door E.R.A. Franklin en W.M. Werner-van der Valk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten gebruik te maken van de bevoegdheid tot intrekking van de vergunningen, niet heeft onderkend dat de op grond van de vergunningen toegestane bouwwerkzaamheden kunnen starten, zodra hij op het perceel een bedrijfswoning kan realiseren van waaruit toezicht kan worden gehouden op het kassencomplex. Het besluit van de raad van de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle, thans Zuidplas, van 16 juni 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zuidplas-West", het bestemmingsplan dat de bouw van de bedrijfswoning in het verleden onmogelijk maakte, omdat daarin op het perceel woningbouw was voorzien, is ten aanzien van het perceel bij uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2011 in zaak nr. 200906804/1/R1 vernietigd. Het thans voor het perceel geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1974" maakt de bouw van een woning volgens [appellant] mogelijk en de daartoe benodigde vergunningaanvraag is inmiddels ingediend.
1.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 11 april 2012 in zaak nr. 201107598/1/A1) vloeit voort dat de enkele omstandigheid dat de houder van een omgevingsvergunning niet aannemelijk weet te maken dat hij alsnog binnen korte termijn daarvan gebruik zal maken, een redelijk belang vormt dat ten grondslag kan worden gelegd aan intrekking van een ongebruikte omgevingsvergunning.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de vergunningen in te trekken, omdat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op korte termijn van de vergunningen gebruik zal maken. De omstandigheid dat [appellant] verwacht binnen afzienbare tijd een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning te krijgen en vervolgens de in de vergunningen van 28 april 1992 en 25 september 2001 vergunde werkzaamheden kan aanvangen dan wel voortzetten, geeft geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de mogelijke realisering van een bedrijfswoning in een te ver verwijderd verband staat van de vraag of [appellant] op korte termijn alsnog gebruik zal maken van de vergunningen van 28 april 1992 en 25 september 2001.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013
407-724.