201204116/1/V2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
2. [de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2012 in zaken nrs. 12/9706 en 12/9707 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2012 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen alsmede een inreisverbod tegen haar uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 april 2012 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, gegrond verklaard en het besluit in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, en de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
In het hoger beroep van de vreemdeling
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris
4. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op het bepaalde in artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, een inreisverbod slechts door middel van een zelfstandig besluit kan worden uitgevaardigd en derhalve niet gelijktijdig met een meeromvattende beschikking.
5. De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 29 maart 2013 in zaak nr. 201202612/1/V2. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak moet derhalve, voor zover deze op het inreisverbod ziet, worden vernietigd.
6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 20 maart 2012 toetsen in het licht van de daartegen door de vreemdeling in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreking behoeven.
7. In beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat het inreisverbod geen blijk geeft van een belangenafweging.
7.1. De staatssecretaris heeft in het besluit het standpunt ingenomen dat de vreemdeling geen bescherming behoeft en dat haar betoog dat zij niet terug kan keren naar het land van herkomst derhalve niet kan worden gevolgd. Voorts heeft de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat het betoog van de vreemdeling dat zij zich niet aan het toezicht wenst te onttrekken, niet leidt tot het afzien van het opleggen van het inreisverbod. Daarnaast heeft zij geen humanitaire of andere redenen naar voren gebracht om daarvan af te zien.
7.2. De vreemdeling heeft niet toegelicht welke belangen de staatssecretaris in het kader van het inreisverbod niet of onvoldoende heeft meegewogen. De beroepsgrond faalt reeds hierom.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 april 2012 in zaak nr. 12/9706, voor zover hierin het beroep tegen het in het besluit van 20 maart 2012 vervatte inreisverbod gegrond is verklaard;
IV. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Van Loon
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2013
572-681.