ECLI:NL:RVS:2013:665

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201306415/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 31 juli 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel op 2 april 2012 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 20 augustus 2012 ongegrond verklaard, en er werd een inreisverbod opgelegd. De vreemdeling ging in beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 21 juni 2013 de beroepen ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter overwoog dat het verzoek gericht was op het voorkomen van uitzetting van de vreemdeling gedurende de behandeling van het hoger beroep, en om rechtmatig verblijf en toegang tot opvang en verstrekkingen te waarborgen. De voorzitter merkte op dat, omdat de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier had aangevraagd, hij geen aanspraak kon maken op opvang en verstrekkingen zoals dat het geval zou zijn bij een asielprocedure. Bovendien werd vastgesteld dat de besluiten van 2 april en 20 augustus 2012 voor uitvoering vatbaar waren, maar dat dit geen spoedeisend belang opleverde in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzitter concludeerde dat de enkele strafbaarheid van de vreemdeling, voortvloeiend uit het inreisverbod, ook geen spoedeisend belang opleverde. Er was bovendien onduidelijkheid over de termijn van mogelijke uitzetting. Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 31 juli 2013.

Uitspraak

201306415/2/V2.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 21 juni 2013 in zaken nrs. 12/11242, 12/26726, 12/26727 en 12/26728 in de gedingen tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluiten van 20 augustus 2012 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 21 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. Het verzoek is erop gericht te voorkomen dat de vreemdeling wordt uitgezet gedurende de behandeling van het ingestelde hoger beroep alsmede te bewerkstelligen dat hij gedurende die periode rechtmatig verblijf houdt en recht heeft op opvang en verstrekkingen.
Reeds omdat de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier heeft aangevraagd, kan, anders dan bij een procedure over een verblijfsvergunning asiel, geen aanspraak worden gemaakt op een daaraan gekoppeld recht op opvang en verstrekkingen.
Voorts levert de enkele omstandigheid dat de besluiten van 2 april 2012 en 20 augustus 2012 voor uitvoering vatbaar zijn geen spoedeisend belang op als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Bij dit oordeel is betrokken dat de enkele strafbaarheid van de vreemdeling ingevolge artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000 wegens het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod geen spoedeisend belang oplevert en dat op dit moment niet duidelijk is dat, en zo ja op welke termijn, uitzetting zal plaatsvinden.
Indien de uitzetting van de vreemdeling daadwerkelijk wordt geëffectueerd, gaat de voorzitter er vanuit dat - de gemachtigde van - de vreemdeling hierover tijdig zal worden geïnformeerd.
2. Het verzoek zal als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Zegveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
43.