201209981/1/A3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Nijmegen,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Arnhem van 18 september 2012 in zaak nr. 12/3585 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Procesverloop
Bij brief van 14 maart 2012 heeft het college geantwoord op een aantal vragen van [appellant].
Bij besluit van 13 juli 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 18 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2013, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan, een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
2. [appellant] heeft geconstateerd dat de aan de buitenzijde van het Goffertstadion aangebrachte maskerende beplanting, waardoor het stadion bijna onzichtbaar in de omgeving is opgenomen en die wordt genoemd in de redengevende omschrijving van het besluit tot aanwijzing van Stadspark de Goffert als gemeentelijk monument, tot klomphoogte is teruggebracht. Daarop heeft [appellant] de gemeente Nijmegen bij e-mail van 2 februari 2012, onder verwijzing naar de Wob, vier vragen gesteld:
1. Hoe moet ik dit rijmen met de redengevende omschrijving?
2. Wie heeft opdracht gegeven voor deze onderhoudswerkzaamheden?
3. Voor wiens rekening komen de werkzaamheden? en
4. Is hiervoor een vergunning verleend?
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn verzoek, ondanks zijn verwijzing naar de Wob, niet kan worden aangemerkt als een verzoek op grond van die wet, nu hij bij zijn verzoek geen bestuurlijke aangelegenheid heeft vermeld of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij in zijn verzoek twee bestuurlijke aangelegenheden heeft aangeduid: de aanwijzing bij raadsbesluit van 14 juli 2004 van Stadspark de Goffert als gemeentelijk monument, waarbij het stadion is aangewezen als beschermd complexonderdeel en de maskerende beplanting in de redengevende omschrijving uitdrukkelijk wordt genoemd en de contracten tot de aankoop van het stadion en de huurovereenkomst Stadioncomplex vermeld in het raadsbesluit van 16 april 2003. Voorts voert [appellant] aan dat zijn vragen betrekking hebben op de door hem genoemde bestuurlijke aangelegenheden en op concrete documenten, namelijk de opdracht voor de snoeiwerkzaamheden, de rekening ervan en de daarvoor benodigde vergunning. De rechtbank heeft niet onderkend dat het op de weg van het college had gelegen om bij gebleken onduidelijkheid hem te helpen bij zijn verzoek. Voorts heeft de rechtbank niet onderkend dat door het achterwege laten van een hoorzitting het besluit van 13 juli 2012 niet zorgvuldig tot stand is gekomen, aldus [appellant].
3.1. Zoals de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, heeft [appellant] bij genoemde e-mail van 2 februari 2012 vier informatieve vragen aan de gemeente gesteld en daarin niet verzocht om documenten. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de e-mail van 2 februari 2012 geen verzoek, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob, bevat. Gelet hierop is de brief van 14 maart 2012 waarin de door [appellant] gestelde duidelijke vragen door de gemeente zijn beantwoord geen besluit, als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Voor zover [appellant] in zijn bezwaarschrift twee aanvullende informatieve vragen heeft gesteld en heeft betoogd dat de rekening een document is in de zin van de Wob, wordt overwogen, dat in een geval als dit de mogelijkheid om bezwaar te maken, waarop een besluit wordt genomen, er toe strekt om in rechte te kunnen laten beoordelen of de brief van 14 maart 2012 een besluit is, als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De mogelijkheid om bezwaar te maken strekt er niet toe de e-mail van 2 februari 2012 zodanig aan te vullen dat die e-mail alsnog moet worden aangemerkt als een verzoek in de zin van de Wob.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2013
382-773.