ECLI:NL:RVS:2013:2679

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
201309930/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 11 februari 2013 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen. De rechtbank Den Haag verklaarde op 8 oktober 2013 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 19 december 2013 geoordeeld dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het instellen van hoger beroep was vastgesteld op één week na verzending van de uitspraak van de rechtbank, die op 8 oktober 2013 was verzonden. Dit betekende dat de termijn op 15 oktober 2013 eindigde. Het hogerberoepschrift was echter pas op 29 oktober 2013 bij de Raad van State ingekomen, wat leidde tot de conclusie dat de vreemdeling in verzuim was.

De Raad van State overwoog echter dat de rechtbank in haar begeleidende brief een termijn van vier weken had vermeld voor het instellen van hoger beroep. De Raad oordeelde dat de vreemdeling op deze mededeling mocht vertrouwen, wat betekende dat hij niet in verzuim was. Desondanks werd het hoger beroep ongegrond verklaard, omdat de aangevoerde gronden niet leidden tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201309930/1/V2.
Datum uitspraak: 19 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 8 oktober 2013 in zaak nr. 13/4053 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 8 oktober 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 5 april 2011 in zaak nr. 201009274/1/V1), is artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ook van toepassing op de termijn voor het instellen van hoger beroep. Gelet op dat artikellid geldt in dit geval een termijn voor het instellen van hoger beroep van één week.
1.1. De aangevallen uitspraak is verzonden op 8 oktober 2013, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 15 oktober 2013 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is eerst op 29 oktober 2013 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend.
1.2. De rechtbank heeft echter, naast een juiste rechtsmiddelenverwijzing in de aangevallen uitspraak, in de begeleidende brief een termijn voor het instellen van hoger beroep van vier weken na de datum van verzending van die uitspraak vermeld. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012 in zaak nr. 201112697/1/A4) mag op een dergelijke mededeling, behoudens kennelijke misslagen, uit een oogpunt van rechtszekerheid worden vertrouwd, ook indien de vreemdeling wordt bijgestaan door een beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Derhalve kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013
563.