ECLI:NL:RVS:2013:2295

Raad van State

Datum uitspraak
29 november 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
201306788/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 juli 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen, vernietigd. De staatssecretaris had op 29 november 2012 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarop de vreemdeling in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak.

In hoger beroep heeft de staatssecretaris de grieven ingediend, waarbij hij onder andere de inzichtelijkheid van een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie van Hazara's in Afghanistan ter discussie stelde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 19 juli 2013 al geoordeeld dat de conclusie van het ambtsbericht inzichtelijk is en dat het rapport van professor Maley geen aanleiding geeft om aan de juistheid van het ambtsbericht te twijfelen. De grieven van de staatssecretaris zijn gegrond bevonden, wat betekent dat het hoger beroep kennelijk gegrond is.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De beslissing houdt in dat de staatssecretaris niet verplicht is om een verblijfsvergunning te verlenen aan de vreemdeling. De proceskostenveroordeling is niet aan de orde gesteld, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan op 29 november 2013.

Uitspraak

201306788/1/V2.
Datum uitspraak: 29 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 juli 2013 in zaak nr. 12/39836 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 juli 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De door de staatssecretaris in de grieven opgeworpen rechtsvragen over de inzichtelijkheid van de conclusie in het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van juli 2012 dat Hazara's in Afghanistan geen bijzondere risico's lopen vanwege hun etniciteit en over de verhouding tussen het rapport 'On the Position of the Hazara Minority in Afghanistan' van professor Maley van 7 december 2011 (hierna: het rapport van Maley) en dat ambtsbericht heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 19 juli 2013 in zaak nr. 201210597/1/V1. Uit rechtsoverweging 5.2 van die uitspraak volgt dat voormelde conclusie inzichtelijk is en dat het rapport van Maley geen concreet aanknopingspunt biedt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van voormeld ambtsbericht.
De grieven slagen.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
3. Voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond is beslist, wordt aan deze beroepsgrond niet toegekomen. Over die beroepsgrond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die beroepsgrond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop deze betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. De beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geschil.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 juli 2013 in zaak nr. 12/39836;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013
549.