ECLI:NL:RVS:2013:2261

Raad van State

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
4 december 2013
Zaaknummer
201302601/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking nummeraanduiding en toekenning nieuwe nummeraanduidingen aan verblijfsobjecten in Landgraaf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 13 februari 2013 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de intrekking van de nummeraanduiding van de woning en tandartspraktijk van [appellant] aan de [locatie a] te Landgraaf door het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf. Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft het college de nummeraanduiding van de woning ingetrokken en nieuwe nummeraanduidingen toegekend aan zowel de woning als de tandartspraktijk. Het college heeft in zijn besluit gesteld dat de tandartspraktijk een verblijfsobject is in de zin van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet bag), en dat het college verplicht is om een nummeraanduiding toe te kennen zonder nadere belangenafweging.

[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de uitspraak van het college bevestigd, wat heeft geleid tot het hoger beroep van [appellant]. Tijdens de zitting op 22 oktober 2013 is de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door een gemachtigde en het college door mr. A. van de Schraaff.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de eis van een eigen afsluitbare toegang niet betekent dat deze toegang exclusief moet zijn voor de tandartspraktijk. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college op goede gronden heeft gehandeld door de tandartspraktijk als verblijfsobject aan te merken. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201302601/1/A3.
Datum uitspraak: 4 december 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Landgraaf,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 februari 2013 in zaak nr. 12/678 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft het college de nummeraanduiding van de woning en tandartspraktijk aan de [locatie a] te Landgraaf ingetrokken en aan de woning de nummeraanduiding [locatie a] en aan de tandartspraktijk de nummeraanduiding [locatie b] toegekend.
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van de Schraaff, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (hierna: de Wet bag) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder nummeraanduiding de door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats of een ligplaats verstaan.
Ingevolge deze aanhef en onder q wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder verblijfsobject verstaan de kleinste binnen een of meer panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kent de gemeenteraad nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening naamgeving en nummering (adressen) gemeente Landgraaf 2011 wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen onder nummeraanduiding verstaan de door het college als zodanig toegekende aanduiding van een verblijfsobject, een standplaats, een ligplaats en een afgebakend terrein, dat bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- en/of cijfercombinatie.
Ingevolge deze aanhef en onder l wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen onder verblijfsobject verstaan de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, kent het college binnen het grondgebied van de gemeente nummers toe aan verblijfsobjecten, ligplaatsen en standplaatsen.
Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot toekenning van een nummeraanduiding hanteert het college het Objectenhandboek basisregistraties adressen en gebouwen, versie 2009. In het Objectenhandboek wordt een toelichting gegeven op de definities opgenomen in artikel 1 van de Wet bag ter bevordering van het op een juiste en landelijk uniforme wijze interpreteren van deze definities.
2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 oktober 2011 heeft het college ten grondslag gelegd dat de tandartspraktijk een verblijfsobject als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet bag is. Daaruit volgt volgens het college dat het gehouden is om zonder nadere belangenafweging een nummeraanduiding toe te kennen aan de tandartspraktijk.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college terecht en op goede gronden het standpunt heeft ingenomen, dat de tandartspraktijk een verblijfsobject als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet bag is. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de tandartspraktijk niet over een eigen afsluitbare toegang als bedoeld in die bepaling beschikt, nu de toegang aan de Maastrichterweg niet exclusief voor de tandartspraktijk wordt gebruikt. Toegang tot de tandartspraktijk wordt ook verschaft via de ingang aan de Europaweg-Zuid. Dat de eis van een eigen afsluitbare toegang een exclusieve toegang tot een verblijfsobject inhoudt, volgt volgens [appellant] uit de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet bag (Kamerstukken II, 2008/09, 31726, nr. 3, blz. 6). [appellant] betoogt voorts dat de tandartspraktijk in functioneel opzicht niet zelfstandig is als bedoeld in voormelde bepaling, omdat deze praktijk afhankelijk is van voorzieningen in de woning. Volgens [appellant] volgt uit hoofdstuk 3.1 van het Objectenhandboek dat een bedrijf een verblijfsobject is, als het niet substantieel afhankelijk is van voorzieningen in andere ruimten binnen het pand. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 6 maart 2012 voorbij gaat aan doel en strekking van de Wet bag en hierdoor blijk geeft van een ondeugdelijke belangenafweging. [appellant] stelt zich op het standpunt dat dit besluit in strijd met artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen.
3.1. Uit de memorie van toelichting bij de wijziging van de Wet bag (Kamerstukken II 2008/09, 31726, nr. 3, blz. 6) volgt niet dat een eigen afsluitbare toegang als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder q, van de Wet bag exclusief toegang behoort te verschaffen aan een verblijfsobject. Door de eis van afsluitbaarheid te stellen bij een eigen toegang wordt alleen de begrenzing van het verblijfsobject scherper omschreven. Dit zodat benadrukt wordt dat het gebruik van de desbetreffende eenheid exclusief dient te zijn, aldus de toelichting. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juli 2013 in zaak nr. 201206111/1/A3; www.raadvanstate.nl) betekent bij praktijkruimten de substantiële afhankelijkheid van voorzieningen elders in het pand niet dat die ruimte geen verblijfsobject is. Dit is geen vereiste waaraan een verblijfsobject moet voldoen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat, gezien de dwingende formulering van artikel 6, eerste lid, van de Wet bag, het bevoegde gemeentelijke orgaan verplicht is zonder nadere belangenafweging een nummeraanduiding aan een verblijfsobject toe te kennen. Hetgeen [appellant] in dit verband heeft aangevoerd, leidt niet tot het door hem beoogde doel. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen, dat het college terecht en op goede gronden het besluit van 6 maart 2012 heeft genomen. De betogen falen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013
382-797.