201307439/1/V2.
Datum uitspraak: 21 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 juli 2013 in zaak nr. 11/17999 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, alsmede geweigerd om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij tussenuitspraak van 14 februari 2012 heeft de rechtbank naar aanleiding van het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep de minister voor Immigratie en Asiel in de gelegenheid gesteld om een aan het besluit van 23 mei 2011 klevend gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het besluit van 23 mei 2011 aangevuld.
Bij uitspraak van 30 juli 2013 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 mei 2011, aangevuld bij besluit van 6 maart 2012, vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De door de staatssecretaris in de grief opgeworpen rechtsvragen over de inzichtelijkheid van de conclusie in het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van juli 2012 dat Hazara's in Afghanistan geen bijzondere risico's lopen vanwege hun etniciteit en over de verhouding tussen het rapport 'On the Position of the Hazara Minority in Afghanistan' van professor Maley van 7 december 2011 (hierna: het rapport van Maley) en dat ambtsbericht heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 19 juli 2013 in zaak nr. 201210597/1/V1. Uit rechtsoverweging 5.2 van die uitspraak volgt dat voormelde conclusie inzichtelijk is en dat het rapport van Maley geen concreet aanknopingspunt biedt voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van voormeld ambtsbericht.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt als volgt overwogen.
4. De door de vreemdeling opgeworpen rechtsvraag over de veiligheidssituatie in Afghanistan heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 22 mei 2013 in zaak nr. 201111523/1/V2. De door de vreemdeling overgelegde stukken geven geen grond voor een ander oordeel. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zich in Afghanistan en dus ook in de provincie Ghazni niet de situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 bescherming biedt.
De beroepsgrond faalt.
5. Voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, wordt aan deze beroepsgronden niet toegekomen. Over die beroepsgronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die beroepsgronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit van 23 mei 2011, aangevuld bij besluit van 6 maart 2012, waarop deze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 juli 2013 in zaak nr. 11/17999;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2013
549.