ECLI:NL:RVS:2013:1538

Raad van State

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
201300470/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor hotelaccommodatie in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Wormerland tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 3 december 2012 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van het college om een bouwvergunning voor een hotel met restaurant en conferentiezalen te weigeren, vernietigd. Het college had op 12 april 2011 geweigerd om de bouwvergunning te verlenen, omdat het project in strijd was met het bestemmingsplan 'Landelijk gebied' van de gemeente Wormerland. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte had aangenomen dat het bezwaar van [wederpartij] uitsluitend gericht was tegen de geweigerde bouwvergunning en dat er geen rekening was gehouden met het gewekte vertrouwen van [wederpartij] dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zou worden opgestart. De rechtbank vernietigde het besluit op bezwaar wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In hoger beroep betoogde het college dat de rechtbank had miskend dat er geen gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt. De Raad van State oordeelde dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel concrete toezeggingen van een bevoegd persoon vereist zijn. De Raad bevestigde dat het college de overeenkomst met [wederpartij] correct had nageleefd en dat er geen aanleiding was voor de raad om de procedure voor vrijstelling te starten. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, maar bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201300470/1/A1.
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 3 december 2012 in zaak nr. 11-4988 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2011 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een gebouw (hotel met restaurant en conferentiezalen) op het perceel [locatie] te Wijdewormer.
Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 december 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 9 augustus 2011 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
De besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid ProWinko Nederland B.V. en Plavor I B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: ProWinko) hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2013, waar het college, vertegenwoordigd door drs. E. Bressers, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. G. Kramer, advocaat te Westbeemster, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Voorts is ter zitting ProWinko, vertegenwoordigd door E.W.E. Bicker, bijgestaan door mr. G. Aarts, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het project, waarvoor om bouwvergunning eerste fase is verzocht, voorziet in de vestiging van een hotelaccommodatie met 150 kamers, een restaurant, café en conferentiezalen en parkeerplaatsen nabij de aansluiting van de A7 met de Leeghwaterweg.
Op het perceel rusten ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied" van de gemeente Wormerland de bestemming "Manege" en de aanvullende bestemming "Aandachtszone wegen". De voorgenomen ontwikkeling is hiermee in strijd, zodat vrijstelling van dat bestemmingsplan noodzakelijk is om het project te kunnen verwezenlijken. De raad van de gemeente Wormerland heeft bij besluit van 29 maart 2011 geweigerd ten behoeve van het project vrijstelling te verlenen. Het college heeft vervolgens bij besluit van 12 april 2011 geweigerd de voor het project gevraagde bouwvergunning te verlenen. In het besluit op bezwaar is die weigering gehandhaafd. In de aangevallen uitspraak is onder meer overwogen dat, voor zover vrijstelling is vereist om bouwvergunning voor het project te kunnen verlenen, tegen het besluit op het vrijstellingsverzoek kan worden opgekomen in het kader van de beschikking op de voor het project ingediende bouwaanvraag, zodat het college het bezwaarschrift ten onrechte als uitsluitend gericht tegen de geweigerde bouwvergunning heeft opgevat. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op een overeenkomst van 19 maart 2009 tussen [wederpartij] en de gemeente en de aanvankelijk positieve houding van het college tegenover het project, bij [wederpartij] het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat in ieder geval de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zou worden opgestart. Volgens de rechtbank is de, aan de weigering van het college om bouwvergunning te verlenen ten grondslag gelegde, weigering van de raad om medewerking te verlenen aan een vrijstellingsprocedure niet deugdelijk gemotiveerd, nu daarin geen rekening is gehouden met het gewekte vertrouwen. Tenslotte heeft de rechtbank overwogen dat de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van de provincie Noord-Holland bij de beoordeling van de aanvraag buiten toepassing had dienen te blijven. Hierop heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2. Het college kan zich verenigen met de beslissing van de aangevallen uitspraak. Zijn hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de aan de vernietiging mede ten grondslag gelegde rechtsoverwegingen 2.8 tot en met 2.10 van de aangevallen uitspraak. Daartoe betoogt het college dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van te honoreren gewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure zou worden opgestart en dat de rechtbank mitsdien ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit op bezwaar niet van een deugdelijke motivering is voorzien.
2.1. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraak van 31 augustus 2011 in zaak nr. 201100003/1/H1), nodig dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend.
2.2. Op 19 maart 2009 is door het hoofd van de Afdeling VROM namens de gemeente met [wederpartij] een planschadeovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is in artikel 1 bepaald dat de gemeente de planologische maatregel zoals door verzoeker gevraagd in openbare voorbereidingsprocedure zal brengen. In artikel 2 is bepaald dat de overeenkomst de uitoefening van alle publiekrechtelijke bevoegdheden door de gemeente volledig onverlet laat en dat de gemeente haar bevoegdheid behoudt om bij nadere overweging, onder meer als gevolg van indiening van schriftelijke zienswijzen, wijzigingen aan te brengen in de door [wederpartij] gevraagde planologische maatregel of alsnog te weigeren deze maatregel te treffen.
2.3. Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het college besloten aan de contactcommissie Wijdewormer en de zogenoemde voorronde van de raadsvergadering advies te vragen over de wenselijkheid om ten behoeve van de vestiging van het hotel het structuurplan (partieel) te wijzigen, de provincie Noord-Holland en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) schriftelijk te verzoeken de hotelvestiging langs de A7 in hun nieuwe structuurvisies planologisch mogelijk te maken, [wederpartij] schriftelijk mee te delen dat een aantal aspecten nadere uitwerking behoeft en te zijner tijd bij de beslissing over het starten van de artikel 19, eerste lid, WRO-procedure zal worden beoordeeld en, tenslotte, afhankelijk van de uitkomst van de behandeling van het plan in de voorronde van de raadsvergadering en de uitkomst van de bespreking in het geplande ambtelijk overleg met de provincie, het Ministerie en de VROM-inspectie een besluit te nemen over de wenselijkheid om de procedure voor de voor het project vereiste vrijstelling te starten. Door de in dit collegebesluit genoemde stappen te nemen heeft het college in overeenstemming met artikel 1 van de overeenkomst gehandeld. Geen grond bestaat voor het oordeel dat met de zinsnede "De gemeente zal de planologische maatregel (…) in openbare voorbereidingsprocedure brengen" door het college het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in Afdeling 3.4 van de Awb zou worden opgestart. Dit is niet met zoveel woorden in de overeenkomst vermeld. Voorts staat hieraan het in artikel 2 van de overeenkomst gemaakte voorbehoud ten aanzien van de uitoefening van alle publiekrechtelijke bevoegdheden door de gemeente, waaronder mede het ter inzage leggen van een positief ontwerpbesluit dient te worden begrepen, in de weg.
Nu het college, gelet op het vorenstaande, de overeenkomst is nagekomen, heeft de raad daarin geen aanleiding hoeven zien om, in weerwil van de opvatting van de meerderheid van de raad om geen planologische medewerking aan het plan te verlenen, de artikel 19, eerste lid, WRO-procedure te starten door een positief ontwerpbesluit ter inzage te leggen en bestaat geen grond voor het oordeel dat het college het besluit op bezwaar in zoverre ontoereikend heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. Nu echter de beslissing van de rechtbank juist is, dient de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013
392.