ECLI:NL:RVS:2013:1364

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
2 oktober 2013
Zaaknummer
201305520/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • N. Verheij
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en handhaving inreisverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 mei 2013 het beroep tegen de afwijzing van haar asielaanvraag ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 12 juli 2012 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel werd afgewezen. Tevens werd het op 24 februari 2012 tegen haar uitgevaardigde inreisverbod gehandhaafd. De vreemdeling stelde hoger beroep in tegen deze beslissing, waarbij zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond had verklaard.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd had verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen de handhaving van het inreisverbod. De Afdeling stelde vast dat de werking van het inreisverbod tijdelijk was opgeschort door de asielaanvraag van de vreemdeling. Na de afwijzing van deze aanvraag herleefde het inreisverbod, maar de mededeling dat het inreisverbod werd gehandhaafd, was niet op rechtsgevolg gericht en kon daarom niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep tegen de handhaving van het inreisverbod ongegrond verklaarde. De rechtbank werd in zoverre onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De uitspraak bevestigde de overige delen van de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. H.G. Lubberdink, met de leden mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, en in aanwezigheid van ambtenaar van staat mr. M. Klinkers.

Uitspraak

201305520/1/V2.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 23 mei 2013 in zaak nr. 12/22488 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen en het op 24 februari 2012 tegen haar uitgevaardigde inreisverbod gehandhaafd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 mei 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de afwijzing van de asielaanvraag kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), met dat oordeel volstaan.
3. Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
3.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 20 juni 2013 in zaak nr. 201210774/1/V3 (www.raadvanstate.nl), heeft het ontstaan van rechtmatig verblijf hangende een asielaanvraag, ongeacht of dit een eerste of opvolgende aanvraag betreft (vergelijk rechtsoverweging 2.8.2 van de uitspraak van 25 juni 2012 in zaak nr. 201103520/1/V3; www.raadvanstate.nl), of verblijf als bedoeld in de onderdelen b en c van artikel 66a, zesde lid, van de Vw 2000, tot gevolg dat de werking van een eerder uitgevaardigd inreisverbod tijdelijk wordt opgeschort. Zodra bij afwijzing van de asielaanvraag een nieuw terugkeerbesluit - waarin opnieuw is vastgesteld dat het verblijf van de vreemdeling illegaal is of illegaal wordt verklaard - wordt genomen, herleeft het eerder uitgevaardigde inreisverbod.
3.2. De staatssecretaris heeft bij besluit van 24 februari 2012 tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren. De werking van dat inreisverbod is door de nadien door de vreemdeling ingediende asielaanvraag tijdelijk opgeschort. Nu de staatssecretaris deze asielaanvraag bij besluit van 12 juli 2012 heeft afgewezen, is het inreisverbod van 24 februari 2012 herleefd. De mededeling in het besluit van 12 juli 2012 dat het eerder uitgevaardigde inreisverbod wordt gehandhaafd, is dan ook niet op rechtsgevolg gericht en om die reden niet aan te merken als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb beroep kon worden ingesteld. De rechtbank heeft zich derhalve ten onrechte niet onbevoegd verklaard in zoverre van het beroep kennis te nemen.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd over de mededeling in het besluit van 12 juli 2012 dat het eerder uitgevaardigde inreisverbod wordt gehandhaafd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover hierbij het beroep gericht tegen die mededeling ongegrond is verklaard. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het overwogene onder 3.2, de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren van het door de vreemdeling ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de mededeling dat het eerder uitgevaardigde inreisverbod wordt gehandhaafd, kennis te nemen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 23 mei 2013 in zaak nr. 12/22488, voor zover hierin het beroep gericht tegen de mededeling dat het eerder uitgevaardigde inreisverbod wordt gehandhaafd ongegrond is verklaard;
III. verklaart de rechtbank in zoverre onbevoegd van het in die zaak ingestelde beroep kennis te nemen;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Klinkers, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Klinkers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
549.