ECLI:NL:RVS:2013:1364
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- N. Verheij
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en handhaving inreisverbod
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 mei 2013 het beroep tegen de afwijzing van haar asielaanvraag ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 12 juli 2012 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel werd afgewezen. Tevens werd het op 24 februari 2012 tegen haar uitgevaardigde inreisverbod gehandhaafd. De vreemdeling stelde hoger beroep in tegen deze beslissing, waarbij zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond had verklaard.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd had verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen de handhaving van het inreisverbod. De Afdeling stelde vast dat de werking van het inreisverbod tijdelijk was opgeschort door de asielaanvraag van de vreemdeling. Na de afwijzing van deze aanvraag herleefde het inreisverbod, maar de mededeling dat het inreisverbod werd gehandhaafd, was niet op rechtsgevolg gericht en kon daarom niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep tegen de handhaving van het inreisverbod ongegrond verklaarde. De rechtbank werd in zoverre onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De uitspraak bevestigde de overige delen van de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. H.G. Lubberdink, met de leden mr. N. Verheij en mr. J.J. van Eck, en in aanwezigheid van ambtenaar van staat mr. M. Klinkers.