201307984/3/A3.
Datum uitspraak: 20 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
1. het college van gedeputeerde staten van Groningen,
2. RWE Eemshaven Holding B.V.,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juli 2013 in zaak nr. 12/796 in het geding tussen:
de stichting Stichting Greenpeace Nederland,
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2011 heeft het college het door Greenpeace ingediende verzoek om openbaarmaking van documenten en gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur deels afgewezen.
Tegen dit besluit hebben Greenpeace, RWE en Nuon Power Projects I B.V. (hierna: Nuon) bezwaar gemaakt.
Greenpeace heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing op het door haar tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 15 augustus 2012 heeft het college op de bezwaren van RWE en Nuon beslist.
Bij (deel)besluiten van respectievelijk 6 november 2012, 4 december 2012 en 15 januari 2013 heeft het college op het bezwaar van Greenpeace beslist, waarbij het college heeft besloten over de openbaarmaking van 604 documenten. Hierbij zijn 304 documenten volledig openbaar gemaakt, zijn 87 documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt en is voor 213 documenten openbaarmaking geweigerd. Bij besluit van 28 mei 2013 heeft het college een aanvullend besluit genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van Greenpeace mede tegen deze besluiten gericht geacht moet worden.
Bij uitspraak van 18 juli 2013 heeft de rechtbank het door Greenpeace ingestelde beroep tegen de besluiten van 15 augustus 2012, 6 november 2012, 4 december 2012 en 15 januari 2013 gegrond verklaard voor zover daarbij is beslist over openbaarmaking van circa 200 documenten, deze besluiten in zoverre vernietigd, bepaald dat het college binnen acht weken opnieuw dient te beslissen over de openbaarmaking van de in haar uitspraak genoemde documenten met inachtneming van hetgeen in haar uitspraak is overwogen, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 28 mei 2013 ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer het college en RWE hoger beroep ingesteld. Tevens hebben het college en RWE de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Greenpeace heeft per brief hierop gereageerd.
Bij besluit van 11 september 2013 heeft het college, gedeeltelijk gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, geweigerd documenten 1190, 1393, 665, 1171 en 1181 openbaar te maken en besloten document 103 alsnog openbaar te maken.
Overwegingen
1. De voorzitter doet uitspraak zonder zitting.
2. Het verzoek heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep geen gevolg behoeft te geven aan de in hoger beroep bestreden uitspraak, voor zover daarin is bepaald dat het college opnieuw dient te beslissen over de openbaarmaking van de in hoger beroep bestreden uitspraak genoemde documenten.
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat het de documenten op grond van artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur had kunnen weigeren. Volgens de rechtbank heeft het college openbaarmaking van de documenten derhalve ten onrechte op grond van dat artikel afgewezen. Gelet op het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat het college, gevolg gevend aan de in hoger beroep bestreden uitspraak, alsnog tot openbaarmaking van de documenten moet overgaan, hetgeen tot onomkeerbare gevolgen zal leiden. Het college en RWE hebben er belang bij dat een dergelijke situatie wordt voorkomen. Hetgeen Greenpeace in haar reactie heeft betoogd, geeft onvoldoende aanleiding om van het treffen van een voorlopige voorziening als door het college en RWE verzocht af te zien. Wel ziet de voorzitter aanleiding om te bevorderen dat de behandeling van de hoofdzaak met voorrang ter hand wordt genomen. Gelet op het voorgaande, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van gedeputeerde staten van Groningen niet opnieuw behoeft te beslissen over de openbaarmaking van de documenten die in de hoger beroep bestreden uitspraak worden genoemd, voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2013
341.