ECLI:NL:RVS:2013:102
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Raad van State op 27 juni 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de minister voor Immigratie en Asiel. De aanvraag was op 14 februari 2011 afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging bij de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank verklaarde het beroep op 4 maart 2011 ongegrond. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de argumenten die in het hogerberoepschrift zijn aangevoerd, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kunnen leiden. De aangevoerde punten waren niet van zodanige aard dat zij vragen opriepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moesten worden. Daarom werd met het oordeel volstaan dat het hoger beroep kennelijk ongegrond was en de aangevallen uitspraak bevestigd diende te worden.
Daarnaast heeft de vreemdeling verzocht om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn in hoger beroep, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De Raad van State oordeelde dat de tijd die gemoeid was met het verkrijgen van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie niet meegerekend diende te worden bij de bepaling van de redelijke termijn. Dit omdat het afwachten van die beslissing redelijk was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.