ECLI:NL:RVS:2012:BX1798

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205055/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de vennootschap, gevestigd te [plaats], hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarbij een boete van € 240.000,00 was opgelegd wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De vennootschap heeft op 21 mei 2012 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, met het argument dat het innen van de boete zou leiden tot faillissement. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek behandeld op 28 juni 2012. De vennootschap heeft gesteld dat haar financiële situatie ernstig is, met een negatief eigen vermogen en bedrijfsresultaat in de jaren 2008, 2009 en 2010. Ze heeft ook een brief van haar accountant overgelegd, waarin de slechte financiële situatie wordt toegelicht. De voorzitter heeft echter geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening niet voldoet aan het vereiste spoedeisende belang. De vennootschap heeft geen pogingen ondernomen om een betalingsregeling te treffen en de slechte financiële situatie kan niet uitsluitend aan de boete worden toegeschreven. De voorzitter heeft het verzoek afgewezen, zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 9 juli 2012.

Uitspraak

201205055/2/V6.
Datum uitspraak: 9 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[de vennootschap], gevestigd te [plaats],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 april 2012 in zaak nr. 08/1455 in het geding tussen:
de vennootschap
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2007 heeft de minister de vennootschap een boete opgelegd van € 240.000,00 wegens overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Bij besluit van 19 maart 2008 heeft de minister het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 maart 2008 vernietigd, het besluit van 22 november 2007 herroepen, de boete vastgesteld op een bedrag van € 237.500,00 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2012, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2012, heeft de vennootschap de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 28 juni 2012, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. S.M. Groen, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
2.2.    Aan het verzoek heeft de vennootschap ten grondslag gelegd dat, samengevat weergegeven, in het geval de boete hangende het hoger beroep wordt geïnd, dit zal leiden tot haar faillissement. Zij wijst erop dat de jaren 2010, 2009 en 2008 zijn afgesloten met een negatief eigen vermogen en bedrijfsresultaat en dat een betalingsregeling van 12 maanden geen uitkomst zal bieden. Verder heeft de vennootschap een brief van haar accountant van 25 juni 2012 overgelegd, waarin onder meer is vermeld dat de slechte financiële situatie hoofdzakelijk te wijten is aan de boete. Voorts voert zij aan dat de opdrachtnemer in de onderhavige werkgeversketen ook beroep heeft ingesteld tegen de haar opgelegde boete en dat de rechtbank 's-Gravenhage in een uitspraak van 12 april 2012 in zaak nr. 08/2815 dit beroep gegrond heeft verklaard.
2.3.    De voorzitter is van oordeel dat het verzoek het voor inwilliging daarvan noodzakelijke spoedeisende belang ontbeert. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat uit het door de vennootschap overgelegde financieel verslag over 2010 blijkt dat de omzet in de jaren 2008, 2009 en 2010 ten opzichte van de jaren daarvoor drastisch is gedaald en dat door de vennootschap in die jaren nauwelijks nog economische activiteiten zijn ontplooid. Ter zitting heeft de vennootschap toegelicht dat dit het gevolg is van een strategische keuze om de groep waartoe de vennootschap behoort, anders in te richten. Onder deze omstandigheden kan de slechte financiële situatie van de vennootschap niet worden toegeschreven aan de haar opgelegde boete.
Voorts wordt betrokken dat op bladzijde 11 van voormeld financieel verslag in de toelichting op de jaarrekening is vermeld dat er geen twijfel bestaat over de mogelijkheden de onderneming duurzaam voort te zetten, omdat door de aandeelhouder aangehouden middelen, indien nodig, beschikbaar zijn om eventuele tekorten aan te vullen.
Ten slotte wordt van belang geacht dat de vennootschap geen pogingen heeft ondernomen om een betalingsregeling te treffen voor betaling van de boete. Het betoog dat een betalingsregeling van 12 maanden onvoldoende zou zijn geweest, miskent dat, zoals de minister in het verweerschrift heeft bevestigd, ook een betalingsregeling met een langere looptijd mogelijk was geweest. Dat een aanvraag om een betalingsregeling, naar gesteld, uitsluitend binnen twee weken na het boetebesluit kan worden ingediend, laat onverlet dat de vennootschap dat destijds heeft nagelaten.
Gezien het voorgaande bestaat geen aanleiding de gevraagde voorziening te treffen.
2.4.    Het verzoek wordt afgewezen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. den Dulk, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk    w.g. Den Dulk
Voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2012
565.