201200084/1/V6.
Datum uitspraak: 11 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Maarssen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 18 november 2011 in zaak nr. 11/1233 in het geding tussen:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft de minister de vennootschap een boete van € 80.000,00 opgelegd wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 10 maart 2011 heeft de minister het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 november 2011, verzonden op 23 november 2011, heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2012. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A.L. Verbruggen, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is verschenen.
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 5 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (thans: de Inspectie SZW) op ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 25 augustus 2010 en de daarbij behorende bijlagen (hierna: het boeterapport) houdt in dat, voor zover thans van belang, uit feiten en omstandigheden is gebleken dat ten tijde van de op 27 april 2009 verrichte controle in een bedrijfspand aan de Techniekweg 8 te Utrecht (hierna: het bedrijfspand), alwaar onder meer de onderneming van de vennootschap is gevestigd, zeven vreemdelingen van Marokkaanse nationaliteit, twee vreemdelingen van Algerijnse nationaliteit en een vreemdeling van, naar in het boeterapport is vermeld, Palestijnse nationaliteit, ten behoeve van de vennootschap arbeid hebben verricht, bestaande uit het verwerken en inpakken van kipfilets. Het boeterapport houdt voorts in dat voor de door voornoemde tien vreemdelingen (hierna tezamen: de vreemdelingen) verrichte arbeid aan de vennootschap geen tewerkstellingsvergunningen waren verleend.
2.3. De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de vreemdelingen de arbeid in opdracht of ten dienste van de vennootschap hebben verricht en derhalve niet ten behoeve van één van de andere in het bedrijfspand gevestigde vennootschappen, te weten [bedrijf A], [bedrijf B] en [bedrijf C]. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de door de minister in beroep overgelegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: de uittreksels) en dat zij niet heeft onderkend dat de minister de doelomschrijving in de statuten van voormelde vennootschappen in aanmerking had moeten nemen. De vennootschap voert voorts aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de verklaringen van de vreemdelingen niet is af te leiden dat zij ten behoeve van de vennootschap arbeid hebben verricht. Zij voert verder aan dat een deel van de door [bedrijf B] ingevoerde kip die in het bedrijfspand wordt verwerkt, ten behoeve van [bedrijf C] wordt verpakt.
2.3.1. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) volgt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
2.3.2. De bedrijfsomschrijvingen van [bedrijf A], [bedrijf B] en [bedrijf C] zijn volgens de door de minister bij het verweerschrift in beroep overgelegde uittreksels onderscheidenlijk het verzorgen van transport en distributie van in het bijzonder vlees- en visproducten, de inkoop en import van vleesproducten en zeevruchten en de verkoop en export van vleesproducten en zeevruchten. Volgens de uittreksels zijn de ondernemingen van voormelde vennootschappen alle drie gevestigd aan de [locatie] te Utrecht. De bedrijfsomschrijving van de vennootschap is volgens het bij het boeterapport gevoegde uittreksel de vervaardiging en verwerking van geïmporteerde en aangekochte vleesproducten, alsmede de verpakking daarvan. Hieruit volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de in het boeterapport omschreven arbeid past binnen de bedrijfsomschrijving van de vennootschap. De door de vennootschap in hoger beroep overgelegde statuten maken het vorenstaande niet anders, nu de daarin vermelde bedrijfsomschrijvingen overeenkomen met de hiervoor weergegeven omschrijvingen die in de uittreksels zijn neergelegd. Het betoog van de vennootschap dat de in het bedrijfspand verrichte arbeid ten behoeve van [bedrijf C] worden verricht, leidt, reeds omdat zij dit betoog niet heeft gestaafd, niet tot een ander oordeel. Gelet op het vorenstaande, bezien in samenhang met de verklaringen van negen van de vreemdelingen, waarin onder meer is vermeld dat zij ten tijde van de controle bij [appellante] arbeid hebben verricht, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de vreemdelingen de arbeid in opdracht of ten dienste van de vennootschap hebben verricht en dat de minister de vennootschap terecht heeft aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012