ECLI:NL:RVS:2012:BW4302

Raad van State

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104248/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie en Asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 15 maart 2011 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 31 mei 2010 een aanvraag ingediend bij de minister van Justitie, die deze aanvraag afwees. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend, maar de rechtbank heeft de afwijzing bevestigd. Vervolgens heeft de vreemdeling op 12 april 2011 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de argumenten die de vreemdeling in zijn hogerberoepschrift naar voren heeft gebracht, niet voldoende zijn om de eerdere uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Ook was er geen relevante wijziging van het recht ten opzichte van de eerdere procedure. De Raad van State verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de vreemdeling niet kan worden vrijgesteld van de in het nationale recht neergelegde procedureregels.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 25 april 2012.

Uitspraak

201104248/1/V4.
Datum uitspraak: 25 april 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 15 maart 2011 in zaak nr. 10/21801 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 april 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. De rechtbank heeft - onder meer gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2012 in zaak nr. 201106991/1/V1 (www.raadvanstate.nl) - terecht overwogen dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden dan wel van een relevante wijziging van het recht ten opzichte van de eerdere procedure waarbij de asielaanvraag van de vreemdeling is afgewezen en het daartegen ingestelde beroep bij uitspraak van 17 april 2007 ongegrond is verklaard. Evenmin is sprake van bijzondere feiten en omstandigheden die leiden tot het oordeel dat aan de vreemdeling de in het nationale recht neergelegde procedureregels niet dienen te worden tegengeworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45). Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met voornoemd oordeel volstaan.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Sloots
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012
499.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser