ECLI:NL:RVS:2012:BV3709

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105132/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H.G. Sevenster
  • C.J. Borman
  • R.C.S. Bakker
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en rechtmatigheid van de staandehouding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, waarin de rechtbank de vreemdeling in vreemdelingenbewaring had gesteld. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet gerechtvaardigd was en heeft deze opgeheven. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich beroept op de onrechtmatigheid van de staandehouding van de vreemdeling. De Raad van State overweegt dat de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling pas onrechtmatig maakt als de belangen die met de bewaring zijn gediend niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. De minister heeft geen overtuigende belangen aangevoerd die de rechtmatigheid van de bewaring zouden kunnen onderbouwen. De enkele omstandigheid dat er een Dublinclaim naar Frankrijk is verzonden, is niet voldoende om het gebrek te passeren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de minister tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 2 februari 2012.

Uitspraak

201105132/1/V4.
Datum uitspraak: 2 februari 2012
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 28 april 2011 in zaak nr. 11/13411 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 mei 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (uitspraak van 29 september 2011 in zaak nr. 201103739/1/V4; www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen 2.1.1. tot en met 2.1.5. van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, zijn ook in dit geval van toepassing.
Grief 1 faalt.
2.2. In grief 2 klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Daartoe heeft hij gewezen op de gronden voor inbewaringstelling en op de omstandigheid dat de vreemdeling een Dublinclaimant is, in verband waarmee op 19 april 2011 een claimverzoek tot terug-/overname van de vreemdeling is verzonden naar de Franse autoriteiten.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 30 december 2004 in zaak nr. 200409979/1, JV 2005/81), maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
De minister heeft geen belangen gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de onrechtmatigheid van de staandehouding van de vreemdeling geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bewaring. De omstandigheden die de minister ten grondslag heeft gelegd aan het met de inbewaringstelling gemoeide belang van de openbare orde geven daar evenmin blijk van. De enkele omstandigheid dat voor de vreemdeling een Dublinclaim naar Frankrijk is gezonden is op zichzelf niet toereikend om het geconstateerde gebrek te passeren.
Grief 2 faalt.
2.3. Grief 3 heeft geen zelfstandige betekenis.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2012
393.
Verzonden: 2 februari 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser