ECLI:NL:RVS:2011:BU6093
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- R. van der Spoel
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Rechtmatig verblijf van vreemdeling in Nederland en de toepassing van de Overeenkomst tussen de Republiek Hongarije en de Benelux-Staten
In deze zaak gaat het om de vraag of de vreemdeling rechtmatig verblijf had in Nederland en of dit verblijf als onregelmatig kan worden aangemerkt in het kader van de Overeenkomst tussen de Republiek Hongarije en de Benelux-Staten. De minister van Justitie heeft in hoger beroep betoogd dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, zoals bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, een voorlopig karakter heeft en dat dit verblijf niet voldoet aan de voorwaarden voor regelmatig verblijf volgens de overeenkomst. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had en dat de overeenkomst niet op haar van toepassing was. De Raad van State bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de bewoordingen van de overeenkomst geen grond bieden voor de stelling van de minister dat het verblijf van de vreemdeling als onregelmatig moet worden aangemerkt. De Raad stelt vast dat de vreemdeling op het moment van belang rechtmatig in Nederland verbleef en dat de minister ten onrechte de overeenkomst op haar van toepassing heeft geacht. De Raad oordeelt verder dat de grief van de minister faalt en dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. De minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 18 november 2011.