ECLI:NL:RVS:2011:BT2112

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105540/2/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen boete opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 september 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door [verzoekster], die een boete van € 8.000,00 had gekregen van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 18, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De boete was opgelegd bij besluit van 21 april 2010, en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard op 3 september 2010. De rechtbank 's-Gravenhage had op 6 april 2011 het beroep van [verzoekster] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld, en in afwachting van de uitkomst van dit hoger beroep verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 29 augustus 2011 ter zitting behandeld, waarbij de minister vertegenwoordigd was door mr. A.R. Schuurmans. [verzoekster] betoogde dat de uitvoering van de boete onomkeerbare gevolgen zou hebben en dat zij in een onhoudbare situatie zou komen te verkeren. Echter, de voorzitter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorziening, aangezien [verzoekster] geen betalingsregeling had getroffen en er uit de overgelegde stukken bleek dat er in 2010 sprake was van een positief resultaat.

De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 september 2011.

Uitspraak

201105540/2/V6.
Datum uitspraak: 12 september 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], gevestigd te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 6 april 2011 in zaak nr. 10/7155 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2010 heeft de minister [verzoekster] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 18, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Bij besluit van 3 september 2010 heeft de minister het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 juni 2011.
Bij brief, bij de rechtbank 's-Gravenhage ingekomen op 26 juli 2011, heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek ter behandeling aan de voorzitter doorgezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 augustus 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.R. Schuurmans, werkzaam bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot het opleggen van de boete worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
2.2. [verzoekster] betoogt dat als de aangevallen uitspraak onverwijld ten uitvoer wordt gebracht, het onmogelijk is de gevolgen van de uitvoering ongedaan te maken en dat de situatie dan onhoudbaar is. Zij wijst er in dit verband op reeds door de deurwaarder te zijn gesommeerd een bedrag van € 9.153,59 te voldoen bij gebreke waarvan verhaalsmaatregelen worden getroffen.
Dit betoog vormt geen grond voor het oordeel dat aannemelijk moet worden geacht dat indien de rechtsgevolgen van het boetebesluit niet worden geschorst, [verzoekster] in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de stukken die zij in hoger beroep heeft overgelegd blijkt dat in ieder geval in 2010 sprake was van een positief resultaat. Voorts heeft [verzoekster] geen pogingen ondernomen om een betalingsregeling te treffen voor betaling van de boete. Onder deze omstandigheden ontbeert het verzoek het voor het inwilligen daarvan noodzakelijke spoedeisende belang en bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening geen aanleiding. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2011
164.