201100454/1/V6.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 december 2010 in zaak nr. 09/1352 in het geding tussen:
de minister van Justitie, thans: de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij besluit van 1 oktober 2008 heeft de minister van Justitie (hierna: de minister) het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2011, waar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt een verzoek om naturalisatie afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
Volgens de Handleiding RWN 2003 (hierna: de Handleiding) wordt een verzoek om naturalisatie wegens gevaar voor de openbare orde afgewezen, indien in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Daarbij geldt dat iedere taakstraf (werk- of leerstraf), ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf, tot afwijzing van het verzoek leidt. Daarbij is niet relevant of de sanctie voorwaardelijk is opgelegd, en evenmin of de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden.
Volgens de Handleiding is het in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een verzoek dat op grond van het beleid moet worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van het grootste belang dat niet snel van het beleid wordt afgeweken en moet zeer grote terughoudendheid worden betracht.
2.2. [appellant] heeft de Angolese nationaliteit. Op 30 januari 2008 heeft hij een verzoek tot verlening van het Nederlanderschap ingediend. Niet in geschil is dat ten tijde van het verzoek en het besluit van 1 oktober 2008 sprake was van een serieuze verdenking dat [appellant] een misdrijf had gepleegd waarop nog een sanctie kon volgen. Evenmin is in geschil dat hij bij vonnis van 16 april 2009 door de politierechter te Maastricht ter zake van overtreding van artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 1 mei 2009.
2.2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte en ongemotiveerd tot het oordeel is gekomen dat de door hem aangevoerde omstandigheden dat de taakstraf volledig voorwaardelijk is opgelegd en hij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, voor de minister geen aanleiding hebben hoeven vormen om van het beleid af te wijken.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 25 juni 2008 in zaak nr. 200800329/1, www.raadvanstate.nl), dient het bevoegd gezag bij de toepassing van het beleid ten aanzien van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN er rekening mee te houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien van dat beleid wordt afgeweken. De rechtbank is terecht en voldoende gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat de taakstraf die hem is opgelegd geheel voorwaardelijk is, niet kan worden aangemerkt als zodanig bijzonder dat de minister - in afwijking van het door hem gevoerde beleid - tot de conclusie had moeten komen dat geen sprake was van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, bedoelde situatie. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is bij het opstellen van het beleid reeds rekening gehouden met de mogelijkheid dat een sanctie voorwaardelijk wordt opgelegd. Eveneens heeft de rechtbank terecht en voldoende gemotiveerd overwogen dat de minister in redelijkheid in de omstandigheid dat [appellant] geen hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter heeft ingesteld geen grond voor afwijking van het beleid heeft gezien, nu dit een eigen keuze van [appellant] is geweest die voor zijn rekening en risico dient te blijven.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011