ECLI:NL:RVS:2011:BQ6776

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103439/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Oostelijke Randweg 2009

Op 6 januari 2011 heeft de raad van de gemeente Doetinchem het bestemmingsplan "Oostelijke Randweg 2009" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft een verzoekster, wonend te Doetinchem, op 29 maart 2011 beroep ingesteld bij de Raad van State. In dezelfde brief heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 19 mei 2011 ter zitting behandeld, waarbij partijen niet ter zitting verschenen.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekster heeft bezwaar tegen de aanleg van de randweg, omdat deze haar gronden zou splitsen en de toegankelijkheid van haar gronden ten oosten van de weg zou belemmeren. Daarnaast is zij bezorgd over de wijzigingsbevoegdheid die de bouw van een tankstation met lpg-vulpunt mogelijk maakt nabij haar woning, wat gevolgen zou hebben voor haar rundvee en de bouwmogelijkheden op haar huiskavel.

De raad heeft in brieven van 2 en 18 mei 2011 toegezegd dat de aanleg van de randweg pas na de zomer van 2012 zal beginnen en dat er alleen voorbereidende werkzaamheden zullen plaatsvinden die niet afhankelijk zijn van het bestemmingsplan. De voorzitter concludeert dat er geen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te verwachten zijn. Mocht de situatie veranderen, kan de verzoekster een nieuw verzoek indienen. Gelet op het ontbreken van spoedeisend belang, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De beslissing van de voorzitter is op 24 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201103439/2/R2.
Datum uitspraak: 24 mei 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te Doetinchem,
en
de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 januari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Oostelijke Randweg 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 mei 2011. Partijen zijn niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoekster] richt zich in beroep tegen de aanleg van de randweg. Zij stelt dat haar gronden hierdoor worden gesplitst en dat de gronden ten oosten van de weg daardoor niet meer bereikbaar zullen zijn. Verder richt zij zich tegen de wijzigingsbevoegdheid die de bouw van een tankstation met lpg-vulpunt mogelijk maakt in de nabijheid van haar woning. In dit verband wijst zij op gevolgen hiervan voor het rundvee en voor de bouwmogelijkheden op haar huiskavel.
2.3. Bij brief van 2 mei 2011 en van 18 mei 2011, bij de Raad van State ingekomen op 9 mei 2011 onderscheidenlijk 18 mei 2011, heeft de raad toegezegd dat pas na de zomer van 2012 met de aanleg van de randweg zal worden begonnen. Voorts heeft de raad daarin aangegeven dat op korte termijn alleen voorbereidende werkzaamheden worden verricht ten behoeve van de aanleg van de randweg die niet afhankelijk zijn van het bestemmingsplan "Oostelijke Randweg 2009". Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat geen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te verwachten zijn. Mochten de omstandigheden in de tussentijd wijzigen in die zin dat toch uitvoering wordt gegeven aan het plan en daardoor voor een onomkeerbare situatie dient te worden gevreesd, dan kan [verzoekster] een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening indienen. Gelet op het voorgaande ontbreekt het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en bestaat aanleiding het verzoek hiertoe af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2011
432.