201100086/1/R2 en 201100086/2/R2.
Datum uitspraak: 16 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te Velp, gemeente Rheden,
de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.
Bij besluit van 23 november 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Velp-Noord, Hoek Daalhuizerweg-Ringallee" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2011, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2011, waar [appellanten], in de persoon van [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door R. Smeltink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de stichting Stichting Vivare, vertegenwoordigd door ing. W. Wiersma, gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet in de sloop en nieuwbouw van ongeveer 60 woningen op de locatie tussen de Daalhuizerweg, Bergweg en Van Pallandtstraat.
2.3. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
[appellanten] hebben geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien het beroep is gericht tegen een bij de vaststelling van het plan door de raad aangebrachte wijziging ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.4. [appellanten] richten zich in beroep tegen de in het plan voorziene woningbouw. Daartoe voeren zij aan dat het plan met het oog op deze woningen voorziet in een uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen. Zij vrezen dat deze toename van parkeerplaatsen zal leiden tot aantasting van hun woon- en leefklimaat en tot een verkeersonveilige situatie. Het plan is op dit punt niet gewijzigd vastgesteld. De voorzitter ziet in hetgeen [appellanten] in zoverre hebben aangevoerd geen grond voor verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:13 van de Awb. Geen rechtvaardiging is gelegen in de omstandigheid dat zoals [appellanten] stellen door de raad nog geen verkeersplan was vastgesteld en geen verkeersbesluit over de verkeersafwikkeling was genomen. Dit doet er immers niet aan af dat zij in hun zienswijze naar voren hadden kunnen brengen dat zij vreesden dat de in het plan voorziene ontwikkelingen in zoverre zouden leiden tot aantasting van hun woongenot en de verkeersveiligheid. Het beroep is dan ook in zoverre niet-ontvankelijk.
2.5. Verder voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat het plan, voor zover dat wat betreft de goot- en nokhoogten van het bouwvlak op de hoek Van Pallandstraat-Daalhuizerweg gewijzigd is vastgesteld, leidt tot een aantasting van hun woongenot ten gevolge van een vermindering van uitzicht en privacy, alsmede van een verminderde inval van zonlicht. In dit verband voeren zij aan dat de raad hen ten onrechte niet persoonlijk op de hoogte heeft gesteld van de voorgenomen wijzigingen en dat niet duidelijk is waarom het plan in zoverre afwijkt van het ontwerp.
2.6. Bij de vaststelling van het plan zijn de maximale goot- en nokhoogten van het bouwvlak op de hoek Van Pallandstraat-Daalhuizerweg op de plankaart ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerpplan gewijzigd van 4 naar 5 meter, onderscheidenlijk van 10 naar 11,5 meter.
2.7. De voorzitter stelt voorop dat in de Wet ruimtelijke ordening noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis moeten worden gesteld van een wijziging van het plan ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerpplan. Het is aan [appellant A] en [appellant B] om de ruimtelijke ontwikkelingen ter zake te volgen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de raad een uitzondering had moeten maken op dit uitgangspunt. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met de zorgvuldigheid.
2.8. Verder staat in het raadsvoorstel dat op de plankaart van het ontwerpplan voor eerdergenoemd plandeel abusievelijk onjuiste goot- en nokhoogten waren opgenomen. In de publicatie van het vastgestelde plan is voorts aangegeven dat de plankaart in zoverre gewijzigd is vastgesteld ten behoeve van een goede inpassing van het bouwplan op de plankaart. Daarbij is tevens vermeld dat het vastgestelde plan overeenkomt met het bouwplan zoals dit eerder aan omwonenden bekend is gemaakt.
Gelet op het vorenstaande treft het betoog van [appellant A] en [appellant B] dat niet duidelijk is waarom het plan in zoverre afwijkt van het ontwerpplan geen doel.
2.9. De afstand tussen het gewijzigd vastgestelde bouwvlak op de hoek Van Pallandstraat-Daalhuizerweg en de woningen van [appellant A] en [appellant B] ten zuiden daarvan bedraagt ongeveer 15 meter. Gelet op deze afstand en de in het plan voorziene goot- en bouwhoogten van dat bouwvlak, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verandering van het uitzicht, de mogelijke verminderde lichtinval en het verlies aan privacy ter plaatse van de woningen van [appellant A] en [appellant B] niet zodanig is dat hieraan overwegende betekenis dient te worden toegekend. Het aangevoerde geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat van [appellant A] en [appellant B].
2.10. De conclusie is dat het beroep van [appellant A] en [appellant B], voor zover dit is gericht tegen het gewijzigd vastgestelde bouwvlak op de hoek Van Pallandstraat-Daalhuizerweg, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant A] en [appellant B] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.11. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep, voor zover dit niet is gericht tegen het gewijzigd vastgestelde bouwvlak op de hoek Van Pallandstraat-Daalhuizerweg, niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
III. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2011