ECLI:NL:RVS:2011:BP7782

Raad van State

Datum uitspraak
11 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011999/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan herziening in beschermd dorpsgezicht

Op 21 september 2010 heeft de raad van de gemeente Rozendaal het bestemmingsplan "Kom 2008, herziening [locatie 1]-[locatie 2]" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen op 10 december 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State, en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 7 februari 2011 ter zitting behandeld, waarbij zowel [verzoeker] als de raad vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft in zijn oordeel benadrukt dat het verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor de bodemprocedure.

De voorzitter heeft vastgesteld dat de bezwaren van [verzoeker] en anderen, waaronder de claim dat het bestemmingsplan de bescherming van het beschermd dorpsgezicht verslechtert, niet voldoende onderbouwd zijn. De voorzitter heeft ook opgemerkt dat het bestemmingsplan niet de bouwplannen zelf beoordeelt, maar de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is, ondanks de bezwaren van [verzoeker] en anderen over de betrokken gronden.

Daarnaast is er een discussie geweest over de bescherming van een 200 jaar oude beuk op het perceel. De voorzitter heeft vastgesteld dat de beuk voldoende beschermd is volgens de Algemene plaatselijke verordening en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beuk niet specifiek in het bestemmingsplan hoeft te worden opgenomen. De voorzitter heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de argumenten van [verzoeker] en anderen niet voldoende zijn om te verwachten dat de bodemprocedure in hun voordeel zal uitvallen. Het verzoek is dan ook afgewezen.

Uitspraak

201011999/2/R2.
Datum uitspraak: 11 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
de raad van de gemeente Rozendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom 2008, herziening [locatie 1]-[locatie 2]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2010, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2011, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [verzoeker] en bijgestaan door mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, en door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door R.H.M.M. Berendsen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Molenaar, advocaat te Arnhem, en G.W. van Veersen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting hebben [verzoeker] en anderen aangegeven dat zij hun betoog dat met het onderhavige plan de bescherming van het beschermd dorpsgezicht verslechtert, omdat onderdeel b van regel 4 van het vigerende plan in het onderhavige plan niet terugkomt, intrekken.
2.3. De voorzitter stelt voorop dat hij in de door [verzoeker] en anderen aangevoerde formele punten geen aanleiding ziet voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. De voorzitter stelt voorts voorop dat in deze procedure, hoewel met het onderhavige plan wordt beoogd de vergroting en verbouwing van het pand op het perceel [locatie 1]-[locatie 2] planologisch mogelijk te maken, het bestemmingsplan ter beoordeling staat en niet een bouwplan ter uitvoering daarvan.
2.5. Op het perceel [locatie 1]-[locatie 2] staat één pand dat bestaat uit twee woonhuizen met een bijgebouw met een garage. Het pand is aangewezen als Rijksmonument en het perceel ligt in het gemeentelijk beschermd dorpsgezicht Kasteeldorp. [verzoeker] en anderen hebben de woning [locatie 2] aan [belanghebbende] verkocht en de woning [locatie 1] en de garage aan [belanghebbende] verhuurd. [belanghebbende] is voornemens om het pand [locatie 1]-[locatie 2], in het bijzonder het gedeelte [locatie 2], uit te breiden. Daartoe is een bouwplan opgesteld dat voorziet in het plaatsen van een kap op de woning [locatie 2], het slopen en vervangen van de huidige garage door een groter bouwwerk met kap en het realiseren van een zwembad in de tuin. Met het onderhavige plan wordt beoogd de vergroting en de verbouwing van het pand planologisch mogelijk te maken en wordt het vigerende bestemmingsplan aan het bouwplan aangepast. [verzoeker] en anderen kunnen zich niet vinden in de voorgenomen verbouwing en richten zich tegen de vaststelling van het plan.
2.6. [verzoeker] en anderen stellen dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is, omdat in het plan gronden zijn betrokken waarvan zij eigenaar zijn en zij niet voornemens zijn mee te werken aan de realisering van het bouwplan.
Privaatrechtelijke verhoudingen zijn uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis. Slechts indien deze van een zodanige aard zijn dat daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is, kan hieraan betekenis toekomen. Naar het oordeel van de voorzitter hebben [verzoeker] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat deze situatie zich in het onderhavige geval voordoet. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat voor de vraag of het bestemmingsplan in zoverre uitvoerbaar is, moet worden bezien of de woonbestemming die in zoverre aan het perceel is toegekend kan worden gerealiseerd. Nu zowel in het vigerende plan als in het onderhavige plan aan de gronden van [verzoeker] en anderen een woonbestemming is toegekend en deze bestemming thans al is gerealiseerd, ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in zoverre niet uitvoerbaar is. Dat [verzoeker] en anderen niet willen meerwerken aan het realiseren van het door [belanghebbende] beoogde bouwplan doet aan het vorenstaande immers niet af.
2.7. Voorts voeren [verzoeker] en anderen aan dat het bestemmingsplan onvoldoende bescherming biedt aan de op het perceel aanwezige beuk van 200 jaar oud.
In Rozendaal is ervoor gekozen een lijst met monumentale bomen op te stellen waaraan op grond van de Algemene plaatselijke verordening bescherming wordt geboden. Niet in geschil is dat de beuk op deze lijst staat. Volgens de raad wordt de beuk voldoende beschermd, nu voor monumentale bomen alleen dan een kapvergunning wordt verleend als sprake is van goede redenen, zoals ziekte van de boom of gevaar voor omvallen. Voorts heeft de raad ter zitting onweersproken gesteld dat [belanghebbende] op de hoogte is van de in de plantoelichting opgenomen randvoorwaarden die ter bescherming van de beuk bij de uitvoering van de werkzaamheden in acht moeten worden genomen. De voorzitter ziet voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de beuk niet specifiek in het bestemmingsplan behoeft te worden opgenomen. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat [verzoeker] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de door de raad voorgestane handelwijze onvoldoende bescherming biedt aan de op het perceel aanwezige beuk.
2.8. Verder betogen [verzoeker] en anderen dat het plan leidt tot een aantasting van de stedenbouwkundige en monumentale kwaliteit van het pand [locatie 1]-[locatie 2], mede bezien in relatie tot het beschermd dorpsgezicht waarin het perceel ligt. In dit verband hebben zij een deskundigen rapport overgelegd, waarin staat dat de uitbreiding van de bouwmogelijkheden waarin het bestemmingsplan voorziet ruimtelijk niet gewenst zijn. Volgens [verzoeker] en anderen wordt ten onrechte voorbijgegaan aan de cultuurhistorische context en de specifieke bijzonderheden van het perceel en het gebouw en stelt de raad zich derhalve ten onrechte op het standpunt dat het plan leidt tot een kwalitatieve verbetering van het perceel.
2.9. Het bouwplan, aan de hand waarvan het bestemmingsplan is opgesteld, is in het kader van de bestemmingsplanherziening driemaal aan de monumentencommissie voorgelegd, waarna verschillende aanpassingen zijn gedaan. Hierbij is gebruik gemaakt van tekeningen, foto's en een maquette, waarin de hoogteligging van het perceel is meegenomen. Uiteindelijk heeft de monumentencommissie positief geadviseerd over de bestemmingsplanwijziging, omdat volgens de commissie door het plaatsen van een kap en de sloop en vervanging van de aanbouw die dateert uit de jaren 80 van de vorige eeuw, sprake is van een uitbreiding die past bij de monumentale waarde van het pand en de beeldkwaliteit van de omgeving. De voorzitter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen die de in het plan voorziene uitbreiding van de bouwmogelijkheden op het perceel kunnen hebben voor de stedenbouwkundige en monumentale waarden van het pand. Voor zover [verzoeker] en anderen aanvoeren dat het beoogde bouwplan van [belanghebbende] leidt tot aantasting van deze waarden, overweegt de voorzitter dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat deze aspecten bij het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht nader zullen moeten worden beoordeeld. In dat kader zal moeten worden bezien of, gelet op het dan voorliggende bouwplan, voldoende rekening wordt gehouden met de monumentale waarde van het pand en het beschermde dorpsgezicht en zal in dat kader ook nader moeten worden ingegaan op hetgeen in het door [verzoeker] en anderen overgelegde tegenrapport staat. Voorshands ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met de vaststelling van het plan de in geding zijnde waarden onvoldoende in kaart heeft gebracht en onvoldoende rekening heeft gehouden met de kenmerken en waarden van het pand, het beschermde dorpsgezicht en de belangen van [verzoeker] en anderen.
2.10. De voorzitter ziet geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, nu op voorhand in hetgeen is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de verwachting dat dit in de bodemprocedure zal leiden tot het oordeel dat de raad het plan niet had mogen vaststellen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2011
432.