ECLI:NL:RVS:2011:BP7108

Raad van State

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010306/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan "De Biezen - De Hagen" en de bouw van een reclamemast te Vianen

Op 31 augustus 2010 heeft de raad van de gemeente Vianen het bestemmingsplan "De Biezen - De Hagen" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben de Stichting Ons Groene Milieu en een verzoeker beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 7 december 2010 hebben zij een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, dat op 7 februari 2011 ter zitting is behandeld. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, heeft het verzoek afgewezen. De voorzitter oordeelde dat de afstand van de woning van de verzoeker tot het plangebied te groot is om te spreken van een rechtstreeks betrokken belang. De voorzitter concludeerde dat het verzoek van de verzoeker niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de bodemprocedure. De Stichting werd wel als belanghebbende beschouwd, maar de voorzitter was niet overtuigd dat het beroep van de Stichting in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zou zijn. De voorzitter overwoog dat de Miele mast, die inmiddels was opgericht, niet in strijd was met de welstandsnota en dat de raad een juiste belangenafweging had gemaakt. De voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201010306/2/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting Ons Groene Milieu en [verzoeker], gevestigd te Vianen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Vianen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "De Biezen - De Hagen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer de Stichting en [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2010, hebben de Stichting en [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2011, waar de Stichting en [verzoeker], in de persoon van [voorzitter] en [secretaris] van de Stichting, en bijgestaan door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door J. Ariaans en M. Kruijt, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Miele B.V., vertegenwoordigd door mr. P.M.L. Schilder Spel, advocaat te Utrecht, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting is door de Stichting en [verzoeker] verklaart dat het verzoek om voorlopige voorziening alleen betrekking heeft op het plan voor zover dit de bouw van een reclamemast van ongeveer 36 meter mogelijk maakt op het perceel De Limiet 2 te Vianen (hierna: het plandeel). Op het plandeel is inmiddels door Miele B.V. een reclamemast opgericht (hierna: de Miele mast). De procedure over de bouwvergunning van de Miele mast is nog niet afgerond.
2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de afstand van de woning van [verzoeker] tot het plangebied te groot is om in zoverre wat betreft [verzoeker] te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Voorts overweegt de voorzitter dat de omstandigheid dat [verzoeker] vanuit zijn moestuin zicht heeft op de reclamemast van Miele B.V. niet betekent dat reeds daarom zijn belang rechtstreeks wordt geraakt. De ruimtelijke uitstraling van de Miele mast moet, gelet op de afstand van meer dan 1400 meter tot de moestuin van [verzoeker], in zoverre beperkt worden geacht. De voorzitter is van oordeel dat deze afstand in dit geval te groot is om een bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [verzoeker] geen feiten en omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende. Gelet hierop verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure het beroep van de Stichting en [verzoeker] voor zover dat is ingediend door [verzoeker] niet-ontvankelijk zal verklaren.
2.4. Wat betreft het betoog van de raad dat de Stichting niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beschouwd overweegt de voorzitter als volgt. Gelet op artikel 2, eerste lid, van de statuten van de Stichting en de door haar verrichte werkzaamheden, zoals ter zitting toegelicht, is de voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat het beroep voor zover dat is ingesteld door de Stichting in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Hij ziet dan ook aanleiding thans van de ontvankelijkheid van het beroep uit te gaan. Dit is derhalve geen beletsel voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. De Stichting voert aan dat de Miele mast leidt tot aantasting van de natuur- en landschapswaarden van het dorp Hagestein, de recreatieplas Everstein, de natuurgebieden in polder Autena en de polder Bolgerijen. Volgens haar veroorzaakt de verlichting van de mast overlast en is het toestaan van een mast met een dergelijke hoogte in strijd met de welstandsnota en het provinciale en nationale beleid, dat er op is gericht de openheid en weidsheid van het omringende landschap te behouden en te versterken.
2.6. De voorzitter stelt voorop dat het in de welstandsnota neergelegde beleid niet is bedoeld als leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen, maar voor het in een omgevingsvergunningprocedure toetsen van een concrete bouwaanvraag aan het daarin vastgelegde welstandsniveau. Volgens de voorzitter komt aan de welstandsnota in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan dan ook niet de betekenis toe die de Stichting daaraan toegekend wenst te zien. Voorts overweegt de voorzitter dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de raad aanleiding heeft gezien ten aanzien van het onderhavige plangebied af te wijken van het gemeentelijke uitgangspunt om geen reclamemasten en snelwegmasten toe te staan omdat vanuit het bedrijfsleven is aangegeven dat concrete behoefte bestaat aan reclamemasten zoals de Miele mast en vanwege het belang om het terrein op representatieve wijze te presenteren aan de autobestuurder. In hetgeen is aangevoerd ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt door een groter gewicht toe te kennen aan het belang om reclamemasten op te richten dan aan de mogelijke negatieve invloed op de omgeving. Hierbij heeft de raad in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat de Miele mast in de nabijheid van een snelweg in bebouwd gebied staat en geen onderdeel uitmaakt van een serie van hoge masten die in elkaars nabijheid staan.
In de plantoelichting is voorts opgenomen op welke wijze rekening is gehouden met het beleid van Rijk en provincie. In hetgeen is aangevoerd ziet de voorzitter voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan het nationale en provinciale beleid onvoldoende in de belangenafweging heeft betrokken.
2.7. In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de voorzitter voorshands geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan in zoverre in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011
432.