ECLI:NL:RVS:2011:BP1293

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009358/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan HOV om de Zuid

Op 11 januari 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening tegen het bestemmingsplan "HOV om de Zuid". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Utrecht op 29 juni 2010, maakt de aanleg van een trambaan van het Centraal Station Utrecht richting De Uithof mogelijk. De verzoekster, die zich tegen dit bestemmingsplan heeft verzet, heeft op 27 september 2010 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek op 14 december 2010 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekster en vertegenwoordigers van de gemeente Utrecht en Prorail aanwezig waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekster betoogde dat het bestemmingsplan onterecht is vastgesteld en dat het leidt tot onaanvaardbare aantasting van haar woon- en leefklimaat. Ze stelde dat de noodzaak voor het voorgestelde traject niet is aangetoond en dat de onderzoeken naar geluidsoverlast en andere factoren niet deugdelijk zijn. De voorzitter concludeerde echter dat er geen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te verwachten zijn, en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom moet worden afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de coördinatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures. De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de mogelijkheid voor de verzoekster om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen indien de omstandigheden wijzigen.

Uitspraak

201009358/2/R2.
Datum uitspraak: 11 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
en
1. de raad van de gemeente Utrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2010, kenmerk SO 10.033600, heeft de raad het bestemmingsplan "HOV om de Zuid" vastgesteld.
Bij besluit van 12 augustus 2010 heeft het college een bouwvergunning verleend voor de bouw van een HOV-lijn met station en diverse onderdoorgangen tussen de Adema van Scheltemabaan en het Oude Houtensepad. Bij besluit van 28 juni 2010 heeft het college met toepassing van artikel 83 van de Wet geluidhinder hogere grenswaarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de HOV-baan en de reconstructie van de Weg tot de Wetenschap.
Tegen het bestemmingsplan heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 december 2010, waar [verzoekster], in persoon, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer, werkzaam bij Royal Haskoning, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prorail B.V., vertegenwoordigd door R. Nawijn en M.C. Frumau, beiden werkzaam bij Prorail, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het bestemmingsplan "HOV om de Zuid" wordt de aanleg van een groot deel van een trambaan van het Centraal Station Utrecht richting De Uithof mogelijk gemaakt. De trambaan maakt onderdeel uit van een netwerk voor Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) in Utrecht. Door het college zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) twee bijbehorende uitvoeringsbesluiten genomen.
2.3. [verzoekster] betoogt dat het bestemmingsplan ten onrechte is vastgesteld en beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van de besluiten te voorkomen. Hiertoe betoogt zij onder meer dat het plan tot onaanvaardbare aantasting van haar woon- en leefklimaat leidt terwijl de noodzaak voor het voorgestelde traject volgens haar niet aangetoond. Het plan is bovendien vroegtijdig vastgesteld nu nog geen definitieve keuze is gemaakt voor de aanleg van een busbaan of een trambaan. Verder voert zij aan dat de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken naar geluidsoverlast, trillingshinder en bezonning niet deugdelijk zijn. Ook betwijfelt zij of het plan financiële uitvoerbaar is.
2.4. Nu toepassing is gegeven aan de coördinatieregeling in artikel 3.30, eerste lid, van de Wro dient de Afdeling ingevolge artikel 8.3., tweede lid, van die wet binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift te beslissen op de tegen de besluiten ingediende beroepen. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van de raad en het college verklaard dat uiterlijk half januari 2011 het verweerschrift wordt ingediend. Gelet hierop kan er van worden uitgegaan dat de Afdeling uiterlijk juli 2011 op de beroepen beslist. Door de projectdirecteur vertramming HOV om de Zuid van de gemeente Utrecht is bij brief van 16 november 2010 aangegeven dat tot 1 juli 2011 behoudens één perceel geen werkzaamheden ter uitvoering van het bestemmingsplan en de bouwvergunning worden verricht. Laatstgenoemd perceel zal in gebruik worden genomen als bouwweg. Ter zitting is door de vertegenwoordiger van de raad bevestigd dat het gebruik van dit perceel tijdelijk is en zonder onomkeerbare gevolgen.
2.5. Gelet op het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat geen onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te verwachten. Mochten de omstandigheden in de tussentijd wijzigen in die zin dat toch uitvoering wordt gegeven aan het plan en daardoor voor een onomkeerbare situatie dient te worden gevreesd, dan kan [verzoekster] een nieuw verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening indienen. Gelet op het voorgaande ontbreekt het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en bestaat aanleiding het verzoek hiertoe af te wijzen.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2011
432.