ECLI:NL:RVS:2011:BP0525

Raad van State

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000326/5/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied Nijkerk 2009

Op 6 januari 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland, dat op 10 december 2009 goedkeuring verleende aan het bestemmingsplan 'Buitengebied Nijkerk 2009', vastgesteld door de gemeenteraad van Nijkerk op 26 maart 2009. De verzoekers hebben op 18 januari 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit en vroegen op 21 september 2010 om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 december 2010, waar de verzoekers in persoon aanwezig waren. Ook de raad van de gemeente Nijkerk, vertegenwoordigd door N. Butterman, en een andere partij, vertegenwoordigd door een gemachtigde, waren ter zitting aanwezig. De voorzitter heeft overwogen dat de bezwaren van de verzoekers, die zich onder meer richtten tegen de goedkeuring van artikel 19.2.2., onder g, sub 1, van de planvoorschriften, niet in deze procedure aan de orde konden komen. De voorzitter concludeerde dat de gehanteerde oppervlaktemaat van 70 m2 voor bijgebouwen niet leidt tot een onaanvaardbare verstening van het buitengebied en dat de verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bouwen van een bijgebouw op het buurperceel hun uitzicht significant zou aantasten.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de goedkeuring van het bestemmingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201000326/5/R2.
Datum uitspraak: 6 januari 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2009, nummer 2009-008813, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Nijkerk bij besluit van 26 maart 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Nijkerk 2009".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 december 2010, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], beiden in persoon, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door N. Butterman, werkzaam bij de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Nijkerk.
2.3. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] richten zich in beroep onder meer tegen de verlening van goedkeuring aan artikel 19.2.2., onder g, sub 1, van de planvoorschriften. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] wonen op het perceel [locatie sub 1]. Ter zitting is door de raad verklaard dat op basis van het reeds in werking getreden bestemmingsplan voor het buurperceel [locatie sub 2] een bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een schuur van 70 m2.
2.4. Ingevolge artikel 19.2.2., onder g, sub 1, van de planvoorschriften mag, voor zover thans van belang, de gezamenlijke oppervlakte van (…) bijgebouwen niet meer bedragen dan 70 m2.
2.5. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat een bouwmogelijkheid voor bijgebouwen met een maximale oppervlakte van 70 m2 in strijd is met het provinciale beleid en het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. In dit verband wijzen zij nog op de mogelijkheid voor het vergunningvrij bouwen van bijgebouwen.
2.6. De voorzitter stelt voorop dat de bezwaren die [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] ter zitting naar voren hebben gebracht gericht tegen de verleende bouwvergunning niet in deze procedure aan de orde kunnen komen.
Het college heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gehanteerde oppervlaktemaat van 70 m2 voor bijgebouwen, mede gelet op de mogelijkheid voor vergunningvrij bouwen, niet leidt tot een onaanvaardbare verstening van het buitengebied. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat een dergelijke oppervlaktemaat voor bijgebouwen niet ongebruikelijk is in het buitengebied. Voor zover [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat het plan in zoverre in het bijzonder zal leiden tot aantasting van het uitzicht vanuit hun woning, wordt overwogen dat aan een bestaand vrij uitzicht geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben bovendien niet aannemelijk gemaakt dat het bouwen van een bijgebouw op het buurperceel [locatie sub 2], gelet op de afstand tot dat bijgebouw en de ligging van hun woning ten opzichte van het bijgebouw, leidt tot een zodanige verandering van de omgeving en van het uitzicht vanuit hun woning dat hieraan grote betekenis toekomt.
In hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd ziet de voorzitter voorshands geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de goedkeuring van het bestreden planonderdeel in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2011
432.