ECLI:NL:RVS:2010:BP0424

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007119/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • B. van Wagtendonk
  • D. Roemers
  • J. Willems
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van gevangenisstraf en jeugddetentie in het Vreemdelingenbesluit 2000

In deze zaak heeft de Raad van State op 24 december 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de minister van Buitenlandse Zaken tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage. De zaak betreft de uitleg van de term 'gevangenisstraf' in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), specifiek in relatie tot jeugddetentie. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gevangenisstraf zoals vermeld in artikel 3.77 van het Vb 2000 niet de straf van jeugddetentie omvat. De minister was het hier niet mee eens en stelde dat jeugddetentie wel onder de gevangenisstraf valt.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de straf van jeugddetentie niet is opgenomen in artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000. In artikel 3.86 van het Vb 2000 wordt jeugddetentie expliciet genoemd naast gevangenisstraf, wat impliceert dat de wetgever beide straffen als afzonderlijk beschouwt. De Raad van State verwees ook naar de Nota van Toelichting bij het Besluit van 29 december 2004, waarin wordt gesteld dat alle vrijheidsontnemende straffen en maatregelen betrokken moeten worden bij de beoordeling van verblijfsbeëindiging.

De minister had ook verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling, maar de Raad van State oordeelde dat deze uitspraken niet relevant waren voor de uitleg van de term gevangenisstraf in het Vb 2000. De Raad van State concludeerde dat de minister ten onrechte had gesteld dat de vreemdeling door de strafrechter was veroordeeld tot jeugddetentie en dat de rechtbank terecht had overwogen dat de uitleg van de minister onjuist was. Het hoger beroep werd dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

201007119/1/V1.
Datum uitspraak: 24 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Buitenlandse Zaken,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 25 juni 2010 in zaak nr. 09/37075 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2009 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Op het hoger beroep zijn de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 van toepassing, zoals die luidden tot 1 juli 2010.
2.2. In de enige grief betoogt de minister, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de gevangenisstraf vermeld in artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 niet de straf van jeugddetentie omvat en dat hij de vreemdeling ten onrechte heeft tegengeworpen dat deze door de strafrechter is veroordeeld tot jeugddetentie.
2.2.1. De straf van jeugddetentie is niet vermeld in artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000. In artikel 3.86 van het Vb 2000 is de straf van jeugddetentie vermeld naast de gevangenisstraf. Voorts is in de Nota van Toelichting bij het Besluit van 29 december 2004 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 december 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEG L 251) en enkele andere onderwerpen betreffende gezinshereniging, gezinsvorming en openbare orde (Stb. 2004, 496, blz. 15), met betrekking tot het opnemen van onder meer de straf van jeugddetentie in artikel 3.86 het volgende vermeld:
"Bij het uitgangspunt dat alle naar aanleiding van een misdrijf opgelegde vrijheidsontnemende straffen en maatregelen worden betrokken bij de beoordeling van de vraag naar verblijfsbeëindiging, past niet dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden (…), jeugddetentie (…) en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (…) zonder meer buiten beschouwing blijven".
2.2.2. Uit de vermelding in artikel 3.86 van de straf van jeugddetentie naast die van gevangenisstraf moet worden afgeleid dat de materiële wetgever er niet vanuit gegaan is dat de laatstgenoemde straf de eerstgenoemde straf omvat en dat beide straffen gelijkgesteld worden bij de toepassing van het Vb 2000. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de door de minister voorgestane uitleg van de term gevangenisstraf in artikel 3.77 onjuist is en dat hij de vreemdeling ten onrechte heeft tegengeworpen dat deze door de strafrechter is veroordeeld tot jeugddetentie. De uitspraken van de Afdeling van 15 juli 2009, in zaak nr. 200808123/1/V3 en 24 december 2009, in zaak nr. 200906810/1/V1 (www.raadvanstate.nl), waarnaar de minister ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verwezen, hebben betrekking op de uitleg van de term gevangenisstraf in het in paragraaf A5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde openbare orde-beleid inzake ongewenstverklaring en niet op de term gevangenisstraf in het Vb 2000.
De grief faalt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Buitenlandse Zaken tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister van Buitenlandse Zaken een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Willems
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2010
412.
Verzonden: 24 december 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser