201012245/2/H3.
Datum uitspraak: 31 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
de stichting Stichting Faunabeheereenheid Zeeland,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) van 2 december 2010 in zaak nr. 10/506 in het geding tussen:
de stichting Stichting De Faunabescherming (hierna: Faunabescherming)
het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college).
Bij besluit van 17 december 2009 heeft het college aan verzoekster (hierna: Faunabeheereenheid) krachtens artikel 68 van de Flora- en faunawet ontheffing verleend voor het opzettelijk verontrusten en doden van damherten met het gebruik van een geweer van een uur voor zonsopkomst tot een uur na zonsondergang binnen de gronden, gelegen in en in de directe omgeving van de Manteling van Walcheren en de Kop van Schouwen, als weergegeven op de bij het besluit behorende kaarten.
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het het door Faunabescherming daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Faunabescherming daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het college opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en het besluit van 17 december 2009 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het te nemen besluit.
Tegen deze uitspraak heeft Faunabeheereenheid bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2010, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 23 december 2010, waar Faunabeheereenheid, vertegenwoordigd door mr. J.L. Mieras, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Versteeg, in dienst van de provincie en Faunabescherming, vertegenwoordigd door haar secretaris A.P. de Jong, zijn verschenen.
2.1. De rechtbank heeft overwogen dat aan de ontheffing als voorschrift is verbonden dat Faunabeheereenheid de Hoefdiercommissie voor Schouwen en voor Walcheren kan machtigen van de ontheffing gebruik te maken op basis van een jaarlijks per gebied op te stellen uitvoeringsplan. Dat plan dient onder meer een vaststelling van de feitelijke situatie aan de hand van actuele tellingen en de na te streven aantalreductie voor de komende beheerperiode te bevatten. Het dient jaarlijks ter goedkeuring aan het college te worden voorgelegd. Aan de vernietiging heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het aan de ontheffing aldus verbonden voorschrift in strijd met de wet is, omdat de in het uitvoeringsplan opgenomen telgegevens en de daaraan verbonden gevolgen niet in rechte kunnen worden getoetst.
2.2. Het verzoek van Faunabeheereenheid strekt ertoe dat de schorsing van het besluit van 17 december 2009 wordt opgeheven, zodat hangende het hoger beroep van de ontheffing gebruik kan worden gemaakt. Zij heeft toegelicht dat, nu het college op 14 december 2010 een besluit heeft genomen ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, het als gevolg van de door de rechtbank getroffen voorlopige voorziening niet eerder dan vanaf 25 januari 2011 toegestaan is de populatie damherten te reguleren, hetgeen tot een onevenredige groei van de populatie zou leiden. Het bezwaar daartegen klemt temeer, nu ingevolge de verleende ontheffing hindes slechts tot 1 maart opzettelijk verontrust en gedood mogen worden, waardoor de populatie ook in de komende jaren vanwege de aanwas moeilijk te reguleren zal zijn. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het populatiebeheer voor een belangrijk deel in twee Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Dit betekent volgens hem dat beheer in die gebieden gespreid dient plaats te vinden, teneinde het instandhoudingsdoel "rust", neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, te bewaken. Uitvoering van het populatiebeheer tussen 25 januari 2011 en 1 maart 2011 zou teveel onrust in de gebieden veroorzaken, omdat dat meebrengt dat in de toekomst hogere aantallen dieren per tijdseenheid zouden moeten worden afgeschoten.
2.2.1. Faunabescherming heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij overweegt om ook hoger beroep in te stellen. Het is geenszins zeker dat de aangevallen uitspraak in het bodemgeschil onverkort bevestigd zal worden, reeds omdat Faunabescherming in beroep niet heeft aangevoerd dat het voorschrift dat jaarlijks een uitvoeringsplan dient te worden vastgesteld in strijd met de wet aan de ontheffing verbonden is en dat zij door het verbinden van dat voorschrift aan de ontheffing ook niet in haar belangen is geschaad. Faunabeheereenheid heeft voorts aannemelijk gemaakt dat het eerst vanaf 25 januari 2011 mogen uitvoeren van het in de ontheffing voorziene en door de rechtbank niet onrechtmatig bevonden populatiebeheer onwenselijke negatieve gevolgen zal hebben. Er is ten slotte geen aanleiding om aan te nemen dat opheffing van de schorsing tot onomkeerbare gevolgen voor de populatie damherten leidt in geval tenslotte zou blijken dat geen ontheffing verleend mocht worden.
2.3. Een en ander geeft aanleiding om na te melden voorziening te treffen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5. In deze situatie brengt redelijke toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet op de Raad van State met zich dat - naar analogie van artikel 52, vijfde lid, van die wet - de secretaris van de Raad van State het door Faunabeheereenheid gestorte griffierecht aan haar terugbetaalt.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. heft de schorsing van het besluit van 17 december 2009 met kenmerk 09039268/FF.09.066 tot zes weken na de bekendmaking van het besluit van 14 december 2010 op;
II. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan de stichting Stichting Faunabeheereenheid Zeeland het voor de behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening verschuldigde griffierecht vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Grimbergen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Grimbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2010