201005819/1/H2.
Datum uitspraak: 1 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (thans het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 mei 2010 in zaak nr. 09/1689 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij besluit van 6 januari 2009 heeft de raad een aanvraag van [wederpartij] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2009 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 mei 2010, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 juli 2009 vernietigd, het besluit van 6 januari 2009 herroepen en de toevoegingsaanvraag alsnog ingewilligd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2010, hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 november 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Achefai, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), zoals deze wet luidde ten tijde van belang, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.
2.2. [wederpartij] heeft verzocht om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat voor het indienen van een bezwaarschrift tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen over huurtoeslag. Bij het besluit van 6 januari 2009, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 6 juli 2009, heeft de raad deze aanvraag afgewezen, omdat het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke aard, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd wegens strijd met de wet, omdat geen sprake is van een belastingzaak als waarop deze bepaling betrekking heeft. De rechtbank heeft tevens, zelf in de zaak voorziend, de toevoegingsaanvraag alsnog ingewilligd.
2.3. De raad betoogt dat rechtbank hierbij heeft miskend dat de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat eenvoudig kan worden afgehandeld, zodat deze kon worden geweigerd op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb. Een onjuiste uitleg van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt doet daar volgens de raad niet aan af.
Subsidiair betoogt de raad dat de overeenkomsten tussen een belastingzaak en de inkomensafhankelijke regelingen, zoals bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zo groot zijn dat voor de motivering van de afwijzing van de aanvraag kan worden aangesloten bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wrb.
2.3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de aanvraag om toevoeging geen betrekking heeft op een belastingzaak als bedoeld in
artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wrb. Nu deze bepaling ten onrechte aan het besluit op bezwaar ten grondslag is gelegd, heeft de rechtbank dit besluit terecht en op goede gronden vernietigd.
2.3.2. De rechtbank heeft echter ten onrechte aanleiding gezien het verzoek om toevoeging alsnog in te willigen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Het geschil waarvoor de toevoeging is aangevraagd, spitst zich toe op de vraag of een nabetaling door het UWV in 2006 als bestanddeel van het toetsingsinkomen heeft te gelden bij de berekening van huurtoeslag over dat jaar. Dit betreft een rechtsprobleem dat eenvoudig kan worden afgehandeld, als bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb. Artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag geeft een opsomming van de bestanddelen van het toetsingsinkomen die bij het toekennen van een huurtoeslag buiten beschouwing moeten blijven op verzoek van de betrokkene. Deze opsomming heeft blijkens de bewoordingen van de bepaling een limitatief karakter, zoals in de jurisprudentie ook is bevestigd, zodat andere bestanddelen, zoals die welke [wederpartij] in bezwaar naar voren wilde brengen, niet in aanmerking kunnen worden genomen. Gelet hierop heeft de raad terecht betoogd dat de toevoeging kon worden geweigerd op grond van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wrb. Daarvoor bestond in dit geval temeer reden nu de raad [wederpartij] raadsman uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld aan te tonen dat de zaak niettemin niet eenvoudig was, door het door [wederpartij] ingediende bezwaarschrift over te leggen, waaruit dat zou kunnen blijken, en de raadsman daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte niet onderkend dat er aanleiding was de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank - zelf in de zaak voorziend - het besluit van 6 januari 2009 heeft herroepen en de aanvraag om toevoeging alsnog heeft ingewilligd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de rechtsgevolgen van het besluit van 6 juli 2009 in stand laten.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 mei 2010 in zaak nr. 09/1689, voor zover de rechtbank het besluit van 6 januari 2009 heeft herroepen en de toevoegingsaanvraag heeft ingewilligd;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010