ECLI:NL:RVS:2010:BO5688

Raad van State

Datum uitspraak
22 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201010218/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting loods met zeecontainers op grond van de Opiumwet

Op 8 december 2009 heeft de burgemeester van 's-Hertogenbosch een besluit genomen om de loods met zeecontainers bij het pand aan [locatie] te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Deze sluiting zou ingaan op 16 december 2009 om 10:00 uur. Tegen dit besluit heeft [wederpartij] bezwaar gemaakt, maar de burgemeester verklaarde dit bezwaar op 23 maart 2010 ongegrond. Vervolgens heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 september 2010 het beroep van [wederpartij] tegen dit besluit ongegrond verklaard. Hierop heeft [verzoeker] op 26 oktober 2010 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 11 november 2010 behandeld. Tijdens deze zitting was [verzoeker] aanwezig, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. J.J.H. van Goch. De voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij merkte op dat [verzoeker] geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 8 december 2009 en ook geen beroep had ingesteld tegen het besluit van 23 maart 2010. Dit werd als verwijtbaar beschouwd, aangezien de burgemeester [verzoeker] tijdig op de hoogte had gesteld van het besluit.

Op basis van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in combinatie met artikel 6:24 van die wet, werd het hoger beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard. De voorzitter besloot daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 november 2010.

Uitspraak

201010218/2/H3.
Datum uitspraak: 22 november 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te 's-Hertogenbosch,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 september 2010 in zaak nr. 10/1224 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de burgemeester van 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2009 heeft de burgemeester [wederpartij] medegedeeld de loods met zeecontainers bij het pand aan [locatie] te 's-Hertogenbosch op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van een jaar te sluiten, met ingang van 16 december 2009 omstreeks 10:00 uur.
Bij besluit van 23 maart 2010 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2010, waar [verzoeker], in persoon, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.J.H. van Goch, werkzaam bij de gemeente 's-Herogenbosch, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] heeft tegen het besluit van 8 december 2009 geen bezwaar gemaakt en tegen het besluit van 23 maart 2010 geen beroep ingesteld. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dit redelijkerwijs niet aan hem kan worden verweten. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de burgemeester [verzoeker] bij brief van 22 december 2009, en derhalve binnen de termijn voor het maken van bezwaar, op de hoogte heeft gesteld van het besluit van 8 december 2009.
Gelet hierop zal, naar het oordeel van de voorzitter, het hoger beroep van [verzoeker] ingevolge artikel 6:13 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, niet-ontvankelijk worden verklaard. Daarom bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2010.
176-611.