201009333/1/V2.
Datum uitspraak: 19 november 2010
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 17 september 2010 in zaken nrs. 10/30482, 10/30503, 10/30507, 10/30481, 10/30502 en 10/30506 in de gedingen tussen:
[vreemdeling sub1, sub 2 en sub 3] (hierna: onderscheidenlijk de vreemdeling sub 1, sub 2 en sub 3; hierna tezamen: de vreemdelingen)
Bij onderscheiden besluiten van 31 augustus 2010 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 17 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de minister nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De minister betoogt in de enige grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat niet valt in te zien dat het verzoek van de vreemdelingen in hun brieven van 26 augustus 2010 niet is aan te merken als een verzoek, bedoeld in artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000). Daartoe voert de minister aan dat de vreemdelingen in hun brieven van 26 augustus 2010 weliswaar redenen hebben aangevoerd waarom niet alle correcties en aanvullingen op het nader gehoor tijdig zijn ingediend, maar dat zij niet expliciet hebben verzocht om verlenging van de termijn voor het indienen van correcties en aanvullingen. Wel hebben zij verzocht hen toe te laten tot de verlengde asielprocedure, maar dat is niet de juiste handelwijze, zoals omschreven in paragraaf C12/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Volgens de minister heeft hij op basis van de inhoud van de brieven van 26 augustus 2010 niet hoeven begrijpen dat de vreemdelingen daarmee een met redenen omkleed verzoek om verlenging van de termijn voor het indienen van correcties en aanvullingen hadden ingediend. De inhoud van de door de vreemdelingen ingediende zienswijzen gaf evenmin aanleiding de brieven van 26 augustus 2010 in die zin te verstaan, aldus de minister.
2.1.1. Ingevolge artikel 3.110, eerste lid, van het Vb 2000 zijn in een Aanmeldcentrum voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, acht dagen beschikbaar.
Ingevolge artikel 3.113, vierde lid, kan de vreemdeling uiterlijk op de vierde dag uit eigen beweging of desgevraagd nadere gegevens verstrekken. Het verslag van nader gehoor vermeldt deze termijn.
Ingevolge artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, kan de minister de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn verlengen, in geval van overschrijding van de termijn, bedoeld in artikel 3.113, vierde lid, en de vreemdeling een met redenen omkleed verzoek om verlenging heeft ingediend, tenzij de overschrijding aan de vreemdeling kan worden toegerekend.
2.1.2. De vreemdelingen hebben op 23 augustus 2010 aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 25 augustus 2010 zijn de vreemdelingen nader gehoord. In de rapporten van nader gehoor is vermeld dat de vreemdelingen uiterlijk 26 augustus 2010 correcties en aanvullingen kunnen indienen.
2.1.3. Bij onderscheiden brieven van 26 augustus 2010 hebben de vreemdelingen correcties en aanvullingen op de hun ter kennis gebrachte rapporten van nader gehoor ingediend. Daarbij hebben zij te kennen gegeven dat het rapport van nader gehoor van de vreemdeling sub 2 in het geheel niet en dat van de vreemdeling sub 3 slechts ten dele met hun gemachtigde is besproken. Nu met de bespreking van de drie rapporten van nader gehoor was aangevangen onmiddellijk nadat de tolk op voormelde datum om 15.15 uur was gearriveerd, maar niet alle rapporten volledig konden worden besproken, omdat zij om 18.00 uur per bus moesten vertrekken, hebben de vreemdelingen in die brieven medegedeeld dat zij zich het recht voorbehouden om op een later moment nog eventueel aanvullende correcties en aanvullingen op de rapporten in te dienen en de minister verzocht hen in ieder geval vanwege het tijdsaspect toe te laten tot de verlengde asielprocedure.
2.1.4. Gelet op hetgeen de vreemdelingen in voormelde brieven van 26 augustus 2010 naar voren hebben gebracht, is voldoende duidelijk dat de vreemdelingen daarmee hebben beoogd meer tijd te krijgen voor het indienen van nadere gegevens en dat voor zover geen aanleiding bestond daartoe de verlengde asielprocedure te volgen het verzoek, dat met redenen is omkleed, moest worden begrepen als een verzoek, bedoeld in artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000. De voorzieningenrechter heeft derhalve terecht overwogen dat het verzoek van de vreemdelingen in hun brieven van 26 augustus 2010 is aan te merken als een verzoek, als bedoeld in voormeld artikel, en de minister op dat verzoek had moeten reageren. De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. De minister, thans de minister voor Immigratie en Asiel, dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2010
418-549.
Verzonden: 19 november 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,