ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5229

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11_17868,11_17871 en 11_17875 (verzoeken), 11_17867, 11_17869 en 11_17864 (beroepen)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om verlenging asielprocedure en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 juni 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoekers, van Armeense nationaliteit, hadden op 17 mei 2011 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvragen werden op 25 mei 2011 door de Minister voor Immigratie en Asiel afgewezen. Verzoekers stelden dat zij onvoldoende tijd hadden gekregen om de 57 pagina's tellende rapporten van de nadere gehoren na te bespreken met hun gemachtigde, mr. U. Koopmans. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers met hun verzoek om verlenging van de termijn voor het indienen van correcties en aanvullingen, beoogden meer tijd te krijgen voor het indienen van nadere gegevens. De voorzieningenrechter vond dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de verzoekers niet in staat waren om binnen de gestelde termijn hun correcties en aanvullingen in te dienen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van verweerder onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat de verzoekers emotioneel waren en er pas later op de dag een tolk beschikbaar was. De voorzieningenrechter verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de besluiten van 25 mei 2011 en droeg verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1311,-.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 11/17868, 11/17871 en 11/17875 (verzoeken)
AWB 11/17867, 11/17869 en 11/17874 (beroepen)
Datum uitspraak: 17 juni 2011
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam verzoeker 1],
geboren op [geboortedatum 1]
v-nummer [nummer 1]
[naam verzoekster],
geboren op [geboortedatum 2]
v-nummer [nummer 2],
[[naam verzoeker 2]]
geboren op [geboortedatum 3],
v-nummer [nummer 3]
van Armeense nationaliteit,
verzoekers,
gemachtigde mr. U. Koopmans,
tegen
de Minister voor Immigratie en Asiel,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluiten van 25 mei 2011 heeft verweerder de aanvragen van verzoekers van 17 mei 2011 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Deze besluiten zijn bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Zevenaar. Verzoekers hebben daartegen op 25 mei 2011 beroep ingesteld. Verzoekers is meegedeeld dat zij de behandeling van het beroep niet in Nederland mogen afwachten. Bij verzoekschrift van 25 mei 2011 hebben verzoekers verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van de verzoeken heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 juni 2011. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A. Peeters.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank de bestreden besluiten - de motivering waarop die berusten daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen die besluiten aangevoerde beroepsgronden.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Verzoekers hebben onder meer aangevoerd dat hen niet de gelegenheid is geboden om de volledige rapporten van de nadere gehoren na te bespreken. Door wel de uit die rapporten voortvloeiende, vermeende, tegenstrijdigheden en ongerijmdheden aan hen tegen te werpen, zijn de bestreden besluiten onzorgvuldig voorbereid.
6. Ingevolge artikel 3.110, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000
(hierna: Vb 2000) zijn in een Aanmeldcentrum voor het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw2000, acht dagen beschikbaar.
Ingevolge artikel 3.113, vierde lid, kan de vreemdeling uiterlijk op de vierde dag uit eigen beweging of desgevraagd nadere gegevens verstrekken. Het verslag van nader gehoor vermeldt deze termijn.
Ingevolge artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, kan de minister de in artikel 3.110, eerste lid, genoemde termijn verlengen, in geval van overschrijding van de termijn, bedoeld in artikel 3.113, vierde lid, en de vreemdeling een met redenen omkleed verzoek om verlenging heeft ingediend, tenzij de overschrijding aan de vreemdeling kan worden toegerekend.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers op 17 mei 2011 aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend. Op 19 mei 2011 zijn zij nader gehoord. In de rapporten van nader gehoor is vermeld dat voor het indienen van correcties en aanvullingen een termijn van 1 dag is gesteld.
8. Uit een telefoonnotitie van verweerder blijkt dat de toenmalige gemachtigde van verzoekers op 20 mei 2011, om 8.50 uur, heeft gebeld met de mededeling dat de gehoren in totaal 40 pagina’s betreffen en het haar niet lukt om dit na te bespreken. Zij heeft verzocht om de familie door te verwijzen naar de verlengde asielprocedure (hierna: VA). Daarop is medegedeeld dat er voor de nabespreking één dag staat en dat er op voorhand geen grond is voor deze doorverwijzing. Door de gemachtigde is daarop gereageerd met de stelling dat dit niet zorgvuldig is.
9. Later op die dag heeft de toenmalige gemachtigde bij brief verzocht om opneming in de VA, omdat de gehoren in totaal 57 pagina’s betroffen, het gegeven dat VA-zending niet aan de orde was bij verzoekers veel onrust veroorzaakte en zij is gestart met het rapport van nader gehoor van [naam verzoeker 2] en gekomen is tot pagina 9. Met de rapporten van zijn ouders is zij nog niet eens begonnen. Gelet op de noodzaak van een zorgvuldige nabespreking verzoekt zij om VA-zending.
10. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2010 (JV 2011/40), is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers met een dergelijke brief hebben beoogd meer tijd te krijgen voor het indienen van nadere gegevens en dat, voor zover geen aanleiding bestond daartoe de verlengde asielprocedure te volgen, het verzoek, dat met redenen is omkleed, moest worden begrepen als een verzoek, bedoeld in artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000.
11. In paragraaf C12/4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna; de Vc 2000) is opgenomen dat indien verweerder besluit een dergelijk verzoek niet te honoreren, dit mondeling aan de vreemdeling wordt meegedeeld en in het voornemen of de beschikking wordt gemotiveerd waarom er naar het oordeel van verweerder geen aanleiding bestond om de termijn van de vreemdeling te verlengen.
12. Verweerder is hier in de voornemens niet op ingegaan, maar heeft in de bestreden besluiten overwogen dat het enkele feit dat het in totaal 57 pagina’s betroffen die nabesproken moesten worden, onvoldoende is om tot VA-zending over te gaan. Immers, uitgegaan moet worden van het feit dat de toenmalige gemachtigde, die ook de voorbereiding op het nader gehoor heeft gedaan en dus op de hoogte kon zijn van de inhoud en omvangrijkheid van de verklaringen, in de gelegenheid was om hierop in een eerder stadium actie te ondernemen. Daarbij wordt opgemerkt dat de lengte en inhoud van de gehoren er voor verweerder niet toe hebben geleid dat de termijnen niet zijn gehaald.
13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee onvoldoende gemotiveerd waarom aan verzoekers kan worden toegerekend dat zij niet in staat waren om uiterlijk op 20 mei 2011 hun correcties en aanvullingen volledig in te dienen. Uit de bestreden besluiten blijkt niet welke actie de gemachtigde had kunnen ondernemen om het volledig nabespreken van de gehoren binnen die termijn mogelijk te maken. De stelling ter zitting dat een kantoorgenoot ingeschakeld had kunnen worden, is door verzoekers afdoende weerlegd door aan te voeren dat dit in de praktijk moeilijk uit te voeren is, terwijl de noodzakelijke vergelijking van de relazen onderling met zich brengt dat ingeval van meerdere gemachtigden, ook tussen hen weer overleg nodig zou zijn. De stelling dat de lengte en inhoud van de gehoren er voor verweerder niet toe hebben geleid dat de termijnen niet zijn gehaald, doet evenmin ter zake nu niet in geschil is dat de drie voornemens door drie verschillende medewerkers zijn opgesteld, terwijl die drie medewerkers ook de respectievelijke nadere gehoren hebben afgenomen. Dat verweerder er op deze wijze in is geslaagd de termijnen te halen maakt dus geenszins dat dit ook van de gemachtigde kon worden verwacht.
Ook het standpunt van verweerder ter zitting, dat het feit dat de drie relazen deels op dezelfde gebeurtenissen zien maakt dat minder tijdig nodig zou zijn, hebben verzoekers afdoende weerlegd door aan te voeren dat om die reden juist een nauwgezette vergelijking tussen die gehoren diende plaats te vinden opdat mogelijke inconsistenties worden opgemerkt en besproken.
14. Ook overigens valt niet in te zien waarom aan verzoekers kan worden toegerekend dat hun gemachtigde er niet in is geslaagd om binnen de daarvoor beschikbare tijd 57 pagina’s nader gehoor, waarvan een groot gedeelte vrij relaas, door te nemen, na te bespreken en van correcties en aanvullingen te voorzien. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat blijkens het gestelde ter zitting, pas later op de dag een tolk beschikbaar was en dat, zoals blijkt uit de brief van 20 mei 2011, verzoekers emotioneel waren. Dit wordt niet betwist en in ieder geval ten aanzien van [naam verzoekster] volgt ook uit het MediFirst rapport van 18 april 2011 dat rekening moet worden gehouden met verhoogde emotionaliteit. Nu verweerder desondanks heeft geweigerd die termijn met één of meer dagen te verlengen, is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
15. Dat, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, correcties en aanvullingen niet zijn bedoeld om tegenstrijdige verklaringen recht te zetten met een ander verhaal, doet hieraan niet af, nu het kunnen indienen van dergelijke aanvullingen en correcties een essentieel onderdeel van de procedure is, zodat daaraan niet zomaar voorbij gegaan kan worden. Overigens heeft deze stelling geen betrekking op de vraag of een termijnoverschrijding aan verzoekers kan worden toegerekend, zodat de stelling bij de beoordeling van artikel 3.115, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 irrelevant is.
16. Reeds hierom zijn de beroepen gegrond. Gelet hierop dienen de verzoeken te worden afgewezen. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
17. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoekers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) zijn begroot op € 1311,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit en dat 1 punt wordt toegekend voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-. Van andere kosten in dit verband is de voorzieningenrechter niet gebleken.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 25 mei 2011;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de verzoeken een voorlopige voorziening te treffen af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage
van € 1311,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Eggink, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2011.
Rechtsmiddel:
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).
Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.