ECLI:NL:RVS:2010:BO2095
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van hoger beroep inzake asielaanvraag met verblijfsvergunning regulier
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie had deze aanvraag op 3 april 2009 afgewezen. De vreemdeling, die in het bezit was van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, stelde beroep in tegen deze afwijzing. De rechtbank 's Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond op 8 januari 2010. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 26 oktober 2010 werd behandeld.
De Raad van State overwoog dat, zolang de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier, hij geen belang heeft bij het hoger beroep. Artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat in de weg aan de inwilliging van de asielaanvraag, zolang de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft. Het belang bij de beoordeling van het besluit van 3 april 2009 ontstaat pas als de verblijfsvergunning regulier wordt ingetrokken of als een aanvraag tot verlenging wordt afgewezen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling geen belang had bij de beoordeling van de afwijzing van zijn asielaanvraag. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin.