1. Procesverloop
1.1 Namens eisers zijn op 16 januari 2001 verzoeken ingediend tot heroverweging van twee besluiten waarin hun aanvragen om toelating als vluchteling zijn afgewezen. Verweerder heeft de aanvragen bij besluiten van 18 september 2008 afgewezen. Eisers hebben tegen de besluiten op 15 oktober 2008 beroepen ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 17 juli 2009 een verweerschrift ingesteld.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 juli 2009. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek geschorst voor overleg tussen partijen over een minnelijke schikking. Partijen hebben vervolgens verschillende malen schriftelijk gereageerd. Het onderzoek ter zitting is op 28 september 2010 voortgezet. De rechtbank heeft bij schrijven van 4 november 2010 het onderzoek heropend teneinde partijen te laten reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 oktober 2010 (LJN: BO2095). Verweerder heeft bij schrijven van 9 november 2010 gereageerd. Eisers hebben bij brief van 24 november 2010 gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek, met toestemming van partijen, op 8 december 2010 gesloten zonder het houden van een nadere zitting.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eisers zijn bij besluiten van 9 juli 2010 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor het doel “artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)” met ingang van 22 april 2010 geldig tot 22 april 2011.
2.2 De rechtbank is van oordeel, onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2010, dat eisers geen procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen. Daarvoor is het volgende redengevend. Een eventuele vernietiging van de bestreden besluiten heeft tot gevolg dat verweerder opnieuw op de verzoeken van 16 januari 2001 moet beslissen. Artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) staat dan echter aan inwilliging van die verzoeken in de weg. Zolang eisers in het bezit zijn van de aan hun verleende verblijfsvergunningen voor het doel “8 EVRM” kunnen zij met de door hen ingestelde beroepen en eventuele hoger beroepen niet bereiken dat aan hen – alsnog – een asielvergunning wordt verleend. Belang bij de inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten van 18 september 2008 ontstaat eerst indien de verleende verblijfsvergunningen regulier worden ingetrokken dan wel aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur daarvan worden afgewezen, in welk geval eisers niet kan worden tegengeworpen dat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden. Teneinde deze toetsing op dat moment mogelijk te maken kunnen eisers verweerder alsdan verzoeken de afwijzing van de verblijfsvergunning asiel te heroverwegen, dan wel een nieuwe aanvraag om verlening van een zodanige vergunning indienen, waarbij het algemeen rechtsbeginsel dat eenzelfde geschil niet ten tweede male aan de rechter kan worden voorgelegd niet aan toetsing van het daarop te nemen besluit in de weg staat.
2.3 Eisers hebben in de reactie van 24 november 2010 aangevoerd dat de hiervoor omschreven situatie in hun geval niet opgaat nu verweerder hen bij een nieuw te nemen besluit een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd zal verlenen. De rechtbank volgt dit standpunt van eisers niet. De beantwoording van de vraag of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd kan, gelet op bovengenoemde uitspraak van de Afdeling, eerst aan de orde komen wanneer de aan hen verleende verblijfsvergunningen regulier worden ingetrokken dan wel niet worden verlengd.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank laat het ontbreken van procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling onverlet dat eisers belang hebben bij de beoordeling van hun beroepsgrond dat verweerder te lang over de besluitvorming heeft gedaan en daarmee de redelijke termijn, gelet op de artikelen 6 en 13 EVRM, heeft overschreden. Deze beroepsgrond heeft immers geen betrekking op de inhoudelijke beoordeling van de besluiten van 18 september 2008, maar ziet uitsluitend op de vraag of eisers in aanmerking komen voor immateriële schadevergoeding vanwege een aan verweerder toe te rekenen overschrijding van de redelijke termijn.
2.5 In de uitspraak van 7 april 2010 (200906777/1/H2) heeft de Afdeling geoordeeld dat in asielzaken, gelet op de uitsluiting van de bezwaarschriftenprocedure in die zaken, ingevolge artikel 80 Vw, een termijn van ten hoogste vier jaar redelijk is. Daarbij mag de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar en de behandeling van het hoger beroep eveneens ten hoogste twee jaar duren. Uit deze uitspraak volgt dat de duur van de bestuursrechtelijke voorprocedure in asielzaken niet wordt betrokken bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden. Nu eisers uitsluitend hebben geklaagd over de lange duur van de procedure bij verweerder bestaat geen grond voor het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden.
2.6 De rechtbank zal de beroepen voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling niet-ontvankelijk verklaren en voor het overige deel ongegrond verklaren.
2.7 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
3.2 wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2010.