201003878/2/R3.
Datum uitspraak: 28 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg, en de vereniging Vereniging ABC Milieugroep, gevestigd te Baarle-Nassau,
verzoekers,
de raad van de gemeente Alphen-Chaam,
verweerder.
Bij besluit van 11 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Alphen-Chaam 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer de Stichting en de Vereniging bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 12 mei 2010, beroep ingesteld. De Stichting en de Vereniging hebben hun beroep aangevuld bij brief van 14 juni 2010. Bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 28 juni 2010, hebben de Stichting en de Vereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Stichting en de Vereniging hebben een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 september 2010, waar de Stichting en de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door H.A. van Strien, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord [belanghebbende], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis.
2.1. Ter zitting hebben de Stichting en de Vereniging het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel voor het perceel ten noordoosten van het perceel [locatie 1], ingetrokken.
2.2. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van Alphen-Chaam.
Overige teeltondersteunende voorzieningen
2.4. De Stichting en de Vereniging betogen dat ter plaatse van de voor "Agrarisch", "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en "Agrarisch met waarden - landschaps- en natuurwaarden 1" bestemde gronden ten onrechte ook permanente teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak mogelijk worden gemaakt. Dit is volgens hen in strijd met de provinciale beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen van september 2007.
2.4.1. Artikel 1 van de planregels definieert teeltondersteunende voorzieningen als teeltondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegrondstuinbouwbedrijf(stak), boom- of vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de bedrijfsvoering te optimaliseren. Een permanente teeltondersteunende voorziening wordt gedefinieerd als een teeltondersteunende voorziening die voor een periode langer dan 6 maanden wordt gebruikt. Een overige (teelt)ondersteunende voorziening is volgens deze planregel een permanente teeltondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek met afrastering, met een hoogte van niet meer dan 2,5 meter op boomteeltpercelen waarmee dieren van die percelen geweerd kunnen worden.
2.4.2. Gelet op de definitie van het begrip overige teeltondersteunende voorzieningen in samenhang bezien met de bouwregels van de voornoemde agrarische bestemmingen kunnen naar het voorlopig oordeel van de voorzitter alleen permanente voorzieningen in de vorm van een hek met afrastering buiten het bouwvlak worden geplaatst. In paragraaf 3.4 van de beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen worden dergelijke hekken als voorbeeld genoemd van overige voorzieningen die buiten het bouwvlak worden geplaatst. Gelet hierop ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan in zoverre in overeenstemming is met de provinciale beleidsnota.
2.5. Nu de aanwijzing van het gebied Druisdijk als landbouwontwikkelingsgebied in de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2010 in zaak nr.
200807643/1/R1is vernietigd, is volgens de Stichting en de Vereniging ten onrechte voorzien in een vergroting van het bouwvlak van de intensieve veehouderij op het perceel [locatie 2].
2.5.1. In voornoemde uitspraak heeft de Afdeling het besluit van provinciale staten van Noord-Brabant tot vaststelling van de correctieve herziening van onder meer het reconstructieplan De Baronie vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de gronden in het gebied Druisdijk die als landbouwontwikkelingsgebied zijn aangemerkt en binnen 500 m van tot voor verzuring gevoelige natuur in de zin van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: Wav) liggen, alsmede het besluit tot goedkeuring van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, onder meer voor zover dat op dat planonderdeel betrekking heeft. Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat niet deugdelijk is gemotiveerd om welke redenen is afgeweken van de door provinciale staten als richtlijn gehanteerde afstand van 500 meter tot voor verzuring gevoelige natuur.
2.5.2. Ten tijde van de vaststelling was het gebied Druisdijk gelet op de terugwerkende kracht van deze vernietiging niet aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. De voorzitter is op voorhand van oordeel dat deze omstandigheid niet in de weg hoeft te staan aan de in het plan voorziene uitbreiding van het bouwvlak van perceel [locatie 2]. In dit geval heeft de raad naar het voorlopig oordeel van de voorzitter een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het belang bij uitbreiding van de veehouderij, nu niet in geschil is dat het natuurgebied dat binnen 500 m afstand van het gebied Druisdijk ligt ten tijde van de vaststelling niet langer was aangewezen als voor verzuring gevoelige natuur in de zin van de Wav. Gelet hierop is de voorzitter er op voorhand niet van overtuigd dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het perceel [locatie 2], in de bodemprocedure niet in stand kan blijven.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van der Heijden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2010