201004329/2/R2.
Datum uitspraak: 15 september 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting Ontwikkeling Kerckebosch, gevestigd te Zeist, en anderen (hierna: de Stichting en anderen),
verzoekers,
de raad van de gemeente Zeist,
verweerder.
Bij besluit van 16 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoge Dennen/Kerckebosch" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer de Stichting en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2010, beroep ingesteld. De Stichting en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 20 juli 2010.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2010, hebben de Stichting en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek hebben zij bij brief van 27 juli 2010 aangevuld.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 augustus 2010, waar de Stichting en anderen, in de persoon van [gemachtigden] en vertegenwoordigd door mr. A. van Balen, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. van Veldhuisen, werkzaam bij het stedenbouwkundig adviesbureau mRO, J.P.M. Hooijmans, G.J. Brinkman, L. Meter, allen werkzaam bij de gemeente, en [directeur] van de school "De Stuifheuvel", zijn verschenen. Voorts is ter zitting woningcorporatie Seyster Veste, vertegenwoordigd door A.G. Langendijk en D. van Hekken, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De raad heeft aangevoerd dat de Stichting niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beschouwd, nu niet duidelijk is op welke wijze zij haar doelstelling nastreeft anders dan door het voeren van deze procedure.
2.3. Ter zitting heeft de Stichting gesteld dat zij de belangen behartigt van de inwoners van de wijk Kerckebosch, dat zij meer dan 100 donateurs heeft, over een website beschikt en flyers en een nieuwsbrief uitbrengt. Gelet op artikel 2, eerste lid, van de statuten van de Stichting en de door haar verrichte werkzaamheden, zoals ter zitting toegelicht, is de voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat het beroep van de Stichting en anderen, voor zover dat is ingesteld door de Stichting, in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Hij ziet dan ook aanleiding thans van de ontvankelijkheid van het beroep uit te gaan. Dit is derhalve geen beletsel voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.
2.4. Het plan is voor een deel conserverend van aard. Daarnaast voorziet het plan in de herstructurering van het zuidelijke en oostelijke deel van de wijk Kerckebosch. Daarbij wordt ondermeer de bouw van 1250 woningen en bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt ter vervanging van 708 huurwoningen van de woningcorporatie Seyster Veste. Het plangebied grenst aan de Ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS).
2.5. De Stichting en anderen kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plan. Zij beogen met het verzoek om voorlopige voorziening onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
2.6. De Stichting en anderen voeren onder meer aan dat niet is uitgesloten dat geen significante negatieve effecten zullen optreden in de nabij gelegen EHS. Volgens hen zijn in strijd met het "nee-tenzij" regime geen alternatieven onderzocht en is niet aangetoond dat sprake is van een groot openbaar belang. Ook zijn zij van mening dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Zij stellen dat de aan het plan ten grondslag gelegde natuuronderzoeken niet deugdelijk zijn. Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij het rapport "Kerckebosch Zeist second opinion onderzoeksrapporten natuurwaarden", van 19 mei 2010, opgesteld door het onderzoeksbureau De Groene Ruimte (hierna: het DGR rapport), overgelegd alsmede de door dit bureau opgestelde rapporten "Quickscan locatie bosje Graaf Janlaan Zeist", van 26 april 2010, en "Veldcheck Ransuilennest Graaf Lodewijklaan Zeist", van 22 juni 2010, (hierna: Veldonderzoeken), waarin de resultaten van twee veldonderzoeken zijn opgenomen.
2.7. De raad stelt zich op het standpunt dat het "nee-tenzij" regime niet behoeft te worden doorlopen, nu uit de uitgevoerde natuuronderzoeken blijkt dat geen sprake is van significante negatieve effecten op de EHS ten gevolge van het plan. Verder zal volgens de raad de Ffw niet aan de uitvoering van het plan in de weg staan omdat de beschermde diersoorten waarvoor geen ontheffing kan worden verleend zullen worden ontzien en de ingreep buiten het broedseizoen zal plaatsvinden. De vormgeving van het te herontwikkelen gebied, waarbinnen een groot aantal lange, in slechte staat verkerende flatgebouwen van 3 tot 5 lagen zullen worden gesloopt, is voorts volgens de raad zodanig gekozen met bosvingers en woonscheggen dat dit nieuwe gebied extra kwaliteit kan geven aan de natuurwaarden.
2.8. In opdracht van het gemeentebestuur zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de natuurwaarden in het plangebied. Door Zoon bureau voor ecologie is onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor de EHS. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Natuurtoets Kerckebosch Zeist", van 27 augustus 2009, (hierna: de natuurtoets) en in het aanvullende rapport "Aanvulling natuurtoetsen Kerckebosch in Zeist", van 3 december 2009, (hierna: de aanvullende natuurtoets). De resultaten van het eveneens door Zoon bureau voor ecologie uitgevoerde onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de flora en fauna in het plangebied zijn neergelegd in het rapport "Flora en fauna toets Kerckebosch Zeist", van 20 augustus 2009, (hierna: flora en faunatoets) en in de aanvullende natuurtoets.
2.9. In het DGR rapport staan een aantal algemene opmerkingen op grond waarvan de conclusie is getrokken dat de door Zoon opgestelde natuurtoets en de flora en faunatoets niet volledig en niet consistent ogen. Volgens het DGR rapport zijn de door Zoon gebruikte methodiek en de gevolgde werkwijze zeer beknopt beschreven en wordt geen duidelijk beeld gegeven van de concreet gebruikte gegevens en resultaten. Voor de uitgevoerde EHS-toetsing wordt daarbij opgemerkt dat dit niet betekent dat de conclusies onjuist zijn.
2.10. In hetgeen de Stichting en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat in de rapporten van Zoon onvoldoende inzicht is gegeven in de gebruikte methodiek en de gevolgde werkwijze, zodat reeds daarom aanleiding bestaat om te oordelen dat de raad niet van deze rapporten had mogen uitgaan. Anders dan in het DRG rapport staat, is het gebied door een ecoloog van Zoon meermalen bezocht en is de toestand van flora en fauna bezien. Daarbij is een beschrijving gegeven van de mate van geschiktheid van het plangebied als leefgebied voor beschermde soorten en van het plangebied voor het aangrenzende beschermde gebied. Bovendien zijn deze rapporten voor een belangrijk deel mede gebaseerd op de eerder uitgevoerde natuuronderzoeken van de bureaus Waardenburg B.V. en Arcadis, waarvan in het DGR rapport staat dat deze wel voldoende zijn. Nu voor het DGR rapport voorts geen veldwerk is verricht en vooral is volstaan met het doen van aanbevelingen voor aangescherpt onderzoek naar het voorkomen van bepaalde beschermde soorten, doch niet op grond van eigen onderzoek concreet is onderbouwd welke conclusies in de rapporten van Zoon onjuist zijn, ziet de voorzitter in het DGR rapport voorshands onvoldoende aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de rapporten van Zoon zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen, dat de raad zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet mocht baseren.
2.11. Volgens het provinciale beleid zijn nieuwe plannen, projecten of handelingen die in of in de nabijheid van de EHS plaatsvinden niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang (het "nee-tenzij" regime). De voorzitter overweegt dat uit de stukken, waaronder paragraaf 3.2.3. van de plantoelichting, blijkt dat de raad dit provinciale beleid onderschrijft en als gemeentelijk beleid heeft toegepast bij de vaststelling van het plan. Niet in geschil is dat het plangebied geheel binnen de rode contour van Zeist is gelegen, aangrenzend aan de EHS. Nu in de natuurtoets staat dat geen significante negatieve effecten te verwachten zijn op de EHS, heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel op het standpunt kunnen stellen dat het "nee-tenzij" regime niet behoeft te worden doorlopen. Hierbij betrekt de voorzitter dat hij in hetgeen door de Stichting en anderen is aangevoerd voorshands geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de conclusie in de rapporten van Zoon, dat door het slopen van de bestaande randbebouwing en het verwijderen van de rondweg een betere uitwisseling van planten en dieren kan plaatsvinden waardoor het totale plan neutraal tot positief is voor de omringende EHS, onaannemelijk is.
2.12. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
In de flora en faunatoets en de aanvullende natuurtoets staat dat de Ffw niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat omdat alleen de Gewone grootoorvleermuis een verblijfplaats in het plangebied heeft en deze verblijfplaats geheel wordt ontzien. Verder staat daarin dat voor het overige geen streng beschermde soorten zijn aangetroffen en derhalve geen ontheffingen nodig zijn zolang de ingreep buiten het broedseizoen plaatsvindt.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In de door de Stichting en anderen overgelegde Veldonderzoeken ziet de voorzitter geen aanleiding voor een ander oordeel. Weliswaar staat in deze onderzoeken dat in 2010 in het plangebied een Ransuilennest is waargenomen en dat voor een aantal diersoorten volgens passende en erkende gedragscodes moet worden gewerkt, daarmee is, wat daar ook van zij, niet aannemelijk gemaakt dat voor de uitvoerbaarheid van het plan ontheffingen noodzakelijk zijn die niet kunnen worden verleend. De raad heeft in dit verband voorts ter zitting onvoldoende weersproken gesteld dat voordat met de werkzaamheden wordt begonnen indien nodig ontheffingen zullen worden gevraagd en volgens passende en erkende gedragscodes zal worden gewerkt en meer in het bijzonder dat indien blijkt dat op de door de Stichting en anderen aangegeven locatie inderdaad een Ransuilennest aanwezig is, deze locatie zal worden ontzien.
2.13. Voorts hebben de Stichting en anderen vooralsnog tevergeefs betoogd dat de financiële haalbaarheid aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de raad heeft aangegeven dat er ter zake van de grondexploitatie een anterieure overeenkomst is gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over alle kostensoorten die zijn genoemd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening en over de verdeling van die kosten tussen partijen.
Wat betreft het betoog van de Stichting en anderen dat een vermoeden van ongeoorloofde staatsteun gerechtvaardigd is, wordt als volgt overwogen. Voor zover Seyster Veste door middel van steunmaatregelen van overheidswege zou zijn of worden begunstigd op een zodanige wijze dat sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun, is naar het voorlopige oordeel van de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk geworden dat Seyster Veste de in het plan voorziene woningen zal realiseren zelfs indien daarmee hogere kosten zouden zijn gemoeid dan thans voorzien in verband met de terugvordering van ongeoorloofde staatssteun. Gelet hierop bestaat ook in zoverre geen aanleiding tot het treffen van een ordemaatregel.
2.14. Ook in hetgeen is betoogd omtrent de verkeerskundige gevolgen van het bestemmingsplan, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat onderzoek is gedaan naar de verkeersbewegingen die de in het plan voorziene ontwikkelingen teweeg zullen brengen. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat gelet op de uitkomsten van dit onderzoek, bezien in het licht van hetgeen de Stichting en anderen hebben aangevoerd, de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wegenstructuur in staat is het verkeer op te vangen.
Gelet op het vorenstaande en mede gelet op de belangen die zijn gemoeid met de bouw van de woningen en daarbij behorende voorzieningen ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Smit-Colenbrander, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Smit-Colenbrander
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010