2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in de omstandigheid dat de vreemdeling zich in 1994 in een tweetal vreemdelingrechtelijke procedures heeft bediend van verschillende onjuiste identiteiten, mede gezien het tijdsverloop sedertdien en nu de vreemdeling een authentiek paspoort ter staving van zijn identiteit en nationaliteit heeft overgelegd, ten onrechte aanleiding heeft gezien de vreemdeling geen ambtshalve aanbod te doen op grond van de Regeling.
2.1.1. Volgens de Regeling, zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, nr. 2007/11 (hierna: het WBV 2007/11), wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn, mits geen contra indicatie aanwezig is, als vermeld in paragraaf 5.3 van het WBV 2007/11.
Volgens subparagraaf 5.3.5 "Twijfel omtrent identiteit of nationaliteit" wordt geen verblijf op grond van de Regeling verleend aan vreemdelingen die in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten hebben opgegeven waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht. In de overige gevallen waarin twijfel bestaat omtrent de daadwerkelijke identiteit of nationaliteit van de desbetreffende vreemdeling en dit in rechte is vastgesteld, wordt deze vreemdeling gedurende een periode van twee maanden in de gelegenheid gesteld de juiste identiteitsgegevens alsnog naar voren te brengen, zodat op basis van de juiste gegevens een vergunning kan worden verleend.
2.1.2. In aanvulling op het hoger-beroepschrift heeft de minister ter zitting bij de Afdeling, onder verwijzing naar de totstandkominggeschiedenis van de Regeling (Kamerstukken II, 2006/07, 31 018, nr. 3, blz. 17, 21-22, 27, 39 en Handelingen II, 2006/07, 78-4154), subparagraaf 5.3.5 van het WBV 2007/11 als volgt uitgelegd.
De contra indicatie, als vermeld in de eerste volzin van deze subparagraaf, is ook van toepassing op vreemdelingen aan wier identiteit en nationaliteit niet langer wordt getwijfeld. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling wordt aan personen die meervoudig bewust onjuist hebben verklaard door in verschillende procedures andere namen en andere identiteiten te geven geen verblijf toegekend. Het begrip "procedures" is niet nader omschreven, maar moet ruim worden uitgelegd. Het is niet beperkt tot hier te lande gevoerde toelatingsprocedures, maar omvat ook vreemdelingenbewaring, strafrechtelijke procedures en in het buitenland gevoerde procedures. Het begrip "in rechte vastgesteld" betekent dat de desbetreffende vreemdeling de mogelijkheid heeft gehad de aan hem tegengeworpen ongeloofwaardigheid van zijn identiteit of nationaliteit aan een rechter voor te leggen, ook al heeft hij van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Indien een vreemdeling in verschillende procedures drie verschillende identiteiten of nationaliteiten heeft opgegeven, dan is de rechterlijke vaststelling van de onjuistheid daarvan geen vereiste, omdat reeds uit de opgave zelf volgt dat ten minste twee van de opgegeven identiteiten of nationaliteiten onjuist zijn.
2.1.3. Gelet op de eerste volzin van subparagraaf 5.3.5 van het WBV 2007/11, bezien in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van de Regeling, is de hiervoor in 2.1.2 weergegeven uitleg van de minister niet onredelijk of anderszins onjuist. Indien eenmaal een onjuiste en daarna een juiste identiteit is opgegeven vormt dit geen contra indicatie in het kader van de Regeling (zie blz. 39 van voormelde Kamerstukken). Ingeval een vreemdeling in verschillende procedures verschillende nationaliteiten en identiteiten heeft opgegeven, wordt geen verblijf op de voet van de Regeling verleend (zie blz. 17 van voormelde Kamerstukken). De totstandkomingsgeschiedenis van de Regeling biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het alsnog opgeven van de juiste identiteit en nationaliteit na het in meer procedures opgeven van verschillende identiteiten geen contra-indicatie vormt.
2.1.4. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling in 1994 in twee procedures met betrekking tot zijn vreemdelingenbewaring twee verschillende identiteiten en nationaliteiten heeft opgegeven, dat hij bij een door hem ingediende asielaanvraag van 5 januari 2001 opnieuw een andere identiteit en nationaliteit heeft opgegeven, daarbij een authentiek paspoort heeft overgelegd en dat de juistheid van de in dat paspoort opgenomen identiteit en nationaliteit niet door de staatssecretaris wordt bestreden.
2.1.5. Dat door de staatssecretaris niet aan de door de vreemdeling bij zijn asielaanvraag van 5 januari 2001 opgegeven identiteit en nationaliteit wordt getwijfeld, laat onverlet dat de vreemdeling in twee eerdere procedures een onjuiste identiteit en nationaliteit heeft opgegeven, zodat de rechtbank, gelet op hetgeen in 2.1.3 is overwogen, ten onrechte grond heeft gevonden voor het oordeel dat de staatssecretaris de vreemdeling ten onrechte geen aanbod heeft gedaan op de voet van de Regeling.
De grief slaagt.
2.2. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, gelet op hetgeen in de eerste grief is aangevoerd, ten onrechte heeft overwogen dat van een kennelijk ongegrond bezwaar geen sprake is en hij de vreemdeling had moeten horen, alvorens een besluit op het gemaakte bezwaar te nemen.
2.2.1. Gelet op hetgeen in 2.1.3 is overwogen en in aanmerking genomen hetgeen de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, heeft de rechtbank ten onrechte grond gevonden voor het oordeel dat de staatssecretaris de vreemdeling had moeten horen.
Deze grief slaagt evenzeer.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 maart 2009 van de staatssecretaris alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.