200906873/1/H2.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 juli 2009 in zaak
nr. 08/1780 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Venray.
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft de raad van de gemeente Venray [appellant] als lid van de Commissie Welstand, Monumenten en Architectuur (hierna: de commissie) eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 23 september 2008 heeft de gemeenteraad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juli 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2009, hoger beroep ingesteld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.M.M. Verhaak, advocaat te Huissen, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. F.W.C. van Geel, directeur van Van Geel Consultancy Scheulder B.V., vergezeld van H.J.M. Loonen, werkzaam bij de gemeente Venray, en D. Danckaert, secretaris van het Adviesbureau Ruimtelijke Kwaliteit (hierna ook: het bureau), zijn verschenen.
2.1. Het college heeft [appellant], architect te [plaats], met ingang van 1 september 2002 voor de duur van drie jaar benoemd als lid van de commissie en later deze benoeming met drie jaar verlengd tot 1 september 2008. Wegens een voorgestane verandering van de werkwijze van de commissie heeft de gemeenteraad in zijn vergadering van 27 maart 2007 besloten de Verordening Commissie Welstand, Monumenten en Architectuur gemeente Venray (hierna: de verordening) in te trekken en te vervangen door de 'Verordening Adviesbureau Ruimtelijke Kwaliteit'. In verband hiermee heeft de gemeenteraad in zijn vergadering van 19 juni 2007 besloten de leden van de commissie, waaronder [appellant], eervol ontslag te verlenen. Bij brief van 15 oktober 2007 heeft het college dit aan [appellant] bekend gemaakt, waarbij hem tevens is medegedeeld dat dit ontslag niet, zoals het voornemen was, met ingang van 1 december 2007 maar met ingang van 15 oktober 2007 wordt verleend, omdat is begrepen dat [appellant] zijn werkzaamheden met onmiddellijke ingang wenste neer te leggen. Bij het besluit van 23 september 2008 heeft de gemeenteraad dit ontslagbesluit gehandhaafd.
2.2. Ter zitting heeft [appellant] de hoger beroepsgrond dat een andere rechter uitspraak heeft gedaan dan de rechter die de inlichtingencomparitie heeft geleid, ingetrokken.
2.3. Het betoog van [appellant], dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad zijn benoeming had moeten laten doorlopen tot 1 september 2008 aangezien de commissie haar werkwijze had aangepast aan de wijziging die de gemeenteraad voorstond en de verordening voorschrijft dat de commissie wegens de continuïteit geleidelijk moet worden vervangen, faalt, nu de juridische grondslag van de commissie door de intrekking van de verordening was komen te vervallen.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de gemeenteraad hem een redelijke vergoeding had moeten geven voor het door hem geleden financiële nadeel wegens het tussentijds ontslag en de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hiervoor geen grond was. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat hij er zelf voor heeft gekozen eerder dan 1 december 2007 zijn werkzaamheden te beëindigen. Verder voert hij aan dat hij niet wist dat hij tussentijds zou worden ontslagen, hij daarop niet heeft kunnen anticiperen door als architect nieuwe opdrachten te verwerven terwijl hij daarbij ook nog minder tijd had voor zijn architectenpraktijk, omdat de gemeente in toenemende mate een beroep op hem deed in de periode vóór het ontslag.
2.4.1. Dit betoog faalt eveneens. Door de intrekking van de verordening bij besluit van 27 maart 2007 had [appellant] kunnen en moeten weten dat de grondslag voor het werk van de commissie was komen te ontvallen en hij zou worden ontslagen. Dat dit tussentijds zou gebeuren, had [appellant] eveneens kunnen voorzien. Uit het chronologisch overzicht van gebeurtenissen van november 2007 blijkt dat het voortbestaan van de commissie sinds 2005 door de gemeenteraad ter discussie is gesteld, dat vanaf 2006 kenbaar was dat de commissie zou worden opgeheven en een nieuwe commissie, het bureau, zou worden samengesteld. Verder blijkt uit dit overzicht dat het college in mei 2007 een ambtelijk voorstel tot het aanblijven van een aantal leden van de commissie, waaronder [appellant], heeft verworpen en heeft besloten een sollicitatieprocedure te starten voor het werven van leden van het bureau, waarbij [appellant] ervan heeft afgezien te solliciteren. Gelet hierop mocht [appellant] er redelijkerwijs niet vanuit gaan dat hij zijn werkzaamheden voor de commissie tot 1 september 2008 kon voortzetten en lag het op zijn weg bijtijds maatregelen te treffen ter voorkoming en beperking van inkomensachteruitgang. Daarbij komt dat inherent is aan de aard van commissiewerkzaamheden, zoals ook volgt uit de verordening, dat deze van tijdelijke aard zijn. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij onevenredig zwaar is getroffen door het tussentijds ontslag.
De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de gemeenteraad, na afweging van de betrokken belangen, heeft kunnen besluiten dat het uit het tussentijds ontslag voortvloeiende nadeel redelijkerwijs ten laste van [appellant] dient te blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010